ECLI:NL:GHAMS:2019:1103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
200.202.855/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden, huur van voertuig en transportkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant sub 2] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft onbetaalde facturen die zijn voortgekomen uit stucwerkzaamheden die door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd op verzoek van [appellant sub 2]. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, omdat [appellant sub 2] niet tijdig en op de juiste wijze een conclusie van antwoord heeft ingediend. In hoger beroep heeft [appellant sub 2] een memorie van grieven ingediend, maar heeft hij niet ingegaan op essentiële stellingen van [geïntimeerde]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant sub 2] in zijn memorie van grieven niet voldoende gemotiveerd heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat [appellant sub 2] zijn verzoek om pleidooi niet heeft gehandhaafd en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellant sub 2] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.202.855/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5171019 CV EXPL 16-19164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2019
inzake

1.de vennootschap onder firma [X] ,

2.
[appellant sub 2] ,
3.
[appellant sub 3] ,
alle gevestigd, respectievelijk wonend te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde], handelend onder de naam [Y] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.N. Arikan te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 2] (in mannelijk enkelvoud) en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant sub 2] is bij dagvaarding van 25 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 3 oktober 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant sub 2] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Vervolgens is de zaak ambtshalve geroyeerd.
[appellant sub 2] heeft hervatting verzocht en op de rol van 26 september 2017 pleidooi gevraagd. Daarna heeft de zaak op de rol gestaan van achtereenvolgens 10, 17 en 24 oktober 2017 voor beraad appellant/overleggen procesdossier eerste aanleg en hoger beroep in viervoud, laatstelijk onder de toevoeging dat de zaak ambtshalve zal worden geroyeerd indien geen dossiers worden overgelegd. [appellant sub 2] heeft vervolgens geen instructie gegeven en op 24 oktober 2017 is de zaak ambtshalve geroyeerd. [geïntimeerde] heeft hervatting verzocht en op de rol van 27 november 2018 arrest gevraagd, onder overlegging van de stukken. In de gegeven omstandigheden moet [appellant sub 2] worden geacht zijn verzoek om pleidooi niet te hebben gehandhaafd.
[appellant sub 2] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant sub 2] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, onder overlegging van producties, samengevat gesteld dat [appellant sub 2] hem opdracht heeft gegeven om als onderaannemer stucwerkzaamheden te verrichten, dat deze werkzaamheden in de maanden oktober en november 2014 naar behoren zijn uitgevoerd, maar dat [appellant sub 2] de ter zake daarvan gestuurde facturen niet heeft voldaan, ook niet nadat [geïntimeerde] en vervolgens zijn gemachtigde aanmaningen hadden gestuurd. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat [appellant sub 2] , naar aanleiding van een brief van zijn – [geïntimeerde] – gemachtigde, op 5 april 2015 bij e-mail heeft gereageerd. [appellant sub 2] betwist in die e-mail de vordering niet, maar komt zijn betalingsverplichting niet na; als verweer voert hij aan dat [geïntimeerde] een bedrag van € 17.908,= zou zijn verschuldigd voor schadekosten en huur van de bestelbus. De schadekosten zijn echter steeds door [geïntimeerde] aan [appellant sub 2] betaald en de huur- en transportkosten van de bestelbus zou [appellant sub 2] rechtstreeks factureren aan de hoofdaannemer, aldus nog steeds [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding. Hij heeft bij die dagvaarding betaling gevorderd van het in totaal gefactureerde bedrag van € 5.506,57 in hoofdsom, € 701,43 ter zake van wettelijke handelsrente en € 650,31 voor buitengerechtelijke kosten.
[appellant sub 2] heeft, zo blijkt uit het bestreden vonnis, niet tijdig en op de juiste wijze een conclusie van antwoord genomen. De kantonrechter heeft de vordering daarop, als niet weersproken en niet ongegrond of onrechtmatig toegewezen, met veroordeling van [appellant sub 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg.
2.2.
[appellant sub 2] heeft in hoger beroep gesteld dat hij nimmer een opdracht aan [geïntimeerde] heeft gegeven en dat hij voor het eerst bekend werd met de facturen door de sommatie van de gemachtigde van [geïntimeerde] . [appellant sub 2] betwist dat [geïntimeerde] werkzaamheden voor hem heeft uitgevoerd. Als de werkzaamheden al voor rekening van [appellant sub 2] zouden komen dan is onduidelijk welke werkzaamheden [geïntimeerde] dan voor [appellant sub 2] zou hebben uitgevoerd. [appellant sub 2] heeft dat nimmer kunnen controleren, daar hij geen partij is geweest bij enige overeenkomst. [appellant sub 2] begrijpt wel waarom [geïntimeerde] een dergelijke houding is gaan aannemen. [geïntimeerde] heeft een bestelbus gehuurd van [appellant sub 2] en heeft tot heden de desbetreffende factuur voor een bedrag van € 17.908,= onbetaald gelaten. [appellant sub 2] wenst hoe dan ook dat dit bedrag wordt verrekend, indien hij enig bedrag aan [geïntimeerde] zou zijn verschuldigd, aldus nog steeds het verweer van [appellant sub 2] in hoger beroep.
2.3.
In zijn memorie van grieven is [appellant sub 2] niet ingegaan op essentiële, met producties gestaafde, stellingen van [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding. Onder de bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte stukken, waarnaar [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verwezen, bevindt zich de e-mail van [appellant sub 2] van 5 april 2015, welke luidt als volgt:
‘naar aanleiding van uw brief betreft de facturen voor [Y] schrijf ik u deze brief.
Uw client heeft een openstaand factuur van 17.908 euro (huren van bestelbus en schadekosten) aan ons montage bedrijf [X] .
Ik verzoek u herinnering van een verplichting van uw client om het openstaande bedrag te voldaan.
Indien dit niet gefactureerd word door uw client zal [X] Montagebedrijf zich wenden tot zijn wettelijke rechten’.
2.4.
Bij, eveneens als productie bij de inleidende dagvaarding gevoegde e-mail van 7 mei 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] , voor zover van belang, hierop als volgt gereageerd:
‘(…) U heeft mondeling met cliënt afgesproken dat de schadekosten van de bedrijfsauto verrekend mogen worden met de facturen van [Y] . Tot nu toe zijn alle schadekosten door cliënt aan u betaald. Daarbij heeft u met cliënt tevens afgesproken dat er geen sprake is van huurkosten van de bestelbus, omdat u deze kosten als transportkosten direct bij de hoofdaannemer declareert. (…)’
2.5.
In het licht van de aldus met stukken gestaafde stellingen van [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding, had het op de weg van [appellant sub 2] gelegen zijn stellingen in de memorie van grieven nader toe te lichten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is zijn verweer in hoger beroep dat hij [geïntimeerde] geen opdracht heeft gegeven en dat hij niet weet om welke werkzaamheden het gaat, immers niet te rijmen met de inhoud van zijn e-mail van 5 april 2015. Uit zijn stellingen in hoger beroep blijkt dat hij in ieder geval ten tijde van het schrijven van die e-mail bekend was met de facturen waar het om gaat, terwijl hij in deze e-mail niet bestrijdt dat hij [geïntimeerde] de desbetreffende opdracht heeft gegeven en dat deze de werkzaamheden heeft verricht. Evenmin heeft [appellant sub 2] bij die e-mail de hoogte van de gefactureerde bedragen bestreden, maar integendeel kennelijk slechts een beroep gedaan op verrekening. Hierover heeft [appellant sub 2] evenmin uitleg gegeven. Aldus heeft [appellant sub 2] onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde] . Ook het beroep van [appellant sub 2] op verrekening van het gevorderde bedrag met zijn gestelde tegenvordering strandt, omdat [geïntimeerde] deze tegenvordering gemotiveerd heeft betwist en [appellant sub 2] zijn desbetreffende stellingen niet nader heeft toegelicht, hoewel ook dat, in het licht van het verweer van [geïntimeerde] , op zijn weg had gelegen.
2.6.
Het hof ziet geen aanleiding [appellant sub 2] toe te laten tot bewijslevering, nu er geen concrete stellingen te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
2.7.
De slotsom is dat de grief faalt, dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant sub 2] als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding moet dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,= aan verschotten en € 759,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C. Toorman en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.