3.7.Met betrekking tot de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Amog Aqua nog steeds gebonden acht aan de overeenkomst die partijen op 9 juni 2008 hebben gesloten, geldt het volgende.
3.7.1.Uit de considerans van die overeenkomst (B tot en met D) blijkt dat Aqua een plan had gemaakt om een flatgebouw op het perceel te bouwen, maar dat nog onduidelijk was of en onder welke condities de gemeente bereid zou zijn een vergunning te verlenen en dat met name niet duidelijk was hoeveel bruto vloeroppervlakte de gemeente zou vergunnen. De overeengekomen koopprijs is gebaseerd op ‘de verwachting dat van overheidswege een bouwvergunning zal worden verkregen voor een bruto vloeroppervlakte van 9540 m2’; de aanvankelijk in artikel 9 opgenomen tekst ‘ter realisatie van een flatgebouw van ten minste 9.540 m2 bruto gebruiksoppervlakte’ is doorgehaald en vervangen door ‘ter realisatie van bedoeld flatgebouw’. Zoals ook volgt uit de stellingen van Aqua in haar memorie van grieven (randnummer 3.9) was iedere vorm van woningbouw op het perceel ten tijde van het aangaan van de overeenkomst in strijd met het geldende bestemmingsplan, zodat de realisatie van de door partijen beoogde herontwikkeling van het perceel in grote mate afhankelijk was van de medewerking van de gemeente, die om te beginnen zou moeten besluiten tot een bestemmingswijziging van het perceel. Uit de overeenkomst blijkt niet waarop de in de considerans uitgesproken verwachting is gebaseerd dat een bouwvergunning zou kunnen worden verkregen voor een bruto vloeroppervlakte van 9.540 m². Uit het doorhalen van de passage in artikel 9 van de overeenkomst valt wel af te leiden dat partijen in het kader van het voorbehoud van Amog geen minimum hebben willen verbinden aan het in het beoogde flatgebouw te realiseren vloeroppervlak. Het overeengekomen prijsmechanisme bewerkstelligt dat de koopprijs, afhankelijk van het daadwerkelijk te realiseren vloeroppervlak, zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld. Gelet op de onzekerheid die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bestond over de mogelijkheden om een flatgebouw op het perceel te ontwikkelen en, voor zover het perceel de bestemming woningbouw zou krijgen, welk vloeroppervlak de gemeente dan zou vergunnen, in combinatie met het uiteindelijk doorhalen van de vermelding van een minimum aantal vierkante meters in artikel 9, kan geen wezenlijke betekenis worden toegekend aan de stelling van Aqua dat beide partijen een flatgebouw van zes verdiepingen voor ogen stond met 80 woningen van circa 95 m², met bergingen en algemene verkeersruimten. Indien partijen dat doel voor ogen hadden, had dat een behoorlijk speculatief gehalte. De stelling van Aqua, die kennelijk naar aanleiding van haar plan voor de herontwikkeling van een flatgebouw op haar perceel met het vastgoedbedrijf VGH in contact is gekomen, dat zij de overeenkomst zonder adviseur heeft gesloten en dat de notaris bij de totstandkoming van de overeenkomst een fout heeft gemaakt, betekent nog niet dat Amog Aqua niet aan de gemaakte afspraken kan houden. Concrete feiten of omstandigheden over de gang van zaken rond de totstandkoming van de overeenkomst die tot een ander oordeel moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
3.7.2.Aqua heeft evenmin concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat VGH in de periode na het sluiten van de overeenkomst onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Uit de vaststaande feiten volgt dat VGH al in juni 2008 bij Aqua heeft geïnformeerd naar een brief waaruit volgens Aqua zou blijken dat de gemeente geen gebruik zou maken van haar voorkeursrecht. Deze brief bleek bij nader inzien niet te bestaan, maar Aqua wilde ‘geen slapende honden wakker maken’. Op 23 december 2008 liet VGH Aqua weten dat zij – via Butzelaar Van Son Architecten – een volumestudie naar de gemeente had gestuurd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het perceel, waarop Aqua VGH diezelfde dag heeft laten weten haar te verbieden verder contact op te nemen met de gemeente en dat het alleen aan Aqua was stukken bij de gemeente in te dienen. Op 20 februari 2009 heeft VGH Aqua andermaal verzocht om opheldering over het voorkeursrecht van de gemeente in het belang van de verdere herontwikkeling en de in het kader daarvan te maken kosten. Anders dan Aqua heeft gesteld speelde de onzekerheid over het voorkeursrecht dus al een rol voordat VGH op de hoogte raakte van de brief van Aqua aan de gemeente van 4 juni 2009, die uiteindelijk uitmondde in de onderhandelingen tussen Aqua en de gemeente. Deze onderhandelingen eindigden met de brief van 9 april 2010, waarin de gemeente kenbaar maakte af te zien van koop van het perceel.
3.7.3.Aqua heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de e-mail van 19 augustus 2009 namens Amog aan de gemeente waarin de volgende passage voorkomt:
Nogmaals benadruk ik dat de partijen voor wie ik nu korte tijd spreek vooral hechten aan een snelle afhandeling van het dossier waarbij rekening wordt gehouden met de ‘schade’-component die ze in het dossier hebben zitten, meer dan dat ze persé zelfstandig tot ontwikkeling hoeven te komen met winstmaximalisatie als doel. Dat is niet de insteek en maakt dat er maximale flexibiliteit aan deze kant heerst.Uit deze passage, geschreven in de periode waarin nog niet duidelijk was of de gemeente het perceel al dan niet van Aqua zou kopen, kan geenszins worden afgeleid dat Amog ‘al in april 2009 [wist] dat het niets zou worden met de ontwikkeling van het flatgebouw dat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst voor ogen stond’. Dat in die tijd serieuze ontwikkelingsactiviteiten uitbleven, kan Amog niet worden tegengeworpen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van haar, gelet op de discussie over het voorkeursrecht, niet kon worden verlangd dat zij onverkort haar poging tot het verkrijgen van een vergunning van de gemeente voortzette.
3.7.4.Inmiddels liep een gerechtelijke procedure tussen Amog (als rechtsopvolgster van VGH) en Aqua. In dat verband hebben partijen gesproken over een eventuele samenwerking bij de herontwikkeling. Dat heeft niet tot resultaat geleid en de rechtbank heeft, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van Aqua van 24 oktober 2011, op 7 december 2011 vonnis gewezen. In februari 2012 heeft Amog Open Development aangewezen als degene die de ontwikkeling van het perceel op zich zou nemen. Aqua liet Open Development echter weten geen behoefte te hebben aan samenwerking en zij heeft Amog in november 2012 vergeefs verzocht de koopovereenkomst te ontbinden. Nadat Open Development zich had teruggetrokken, heeft Amog Aqua in december 2012 laten weten Townspace bereid te hebben gevonden de ontwikkeling vorm te geven. Aqua heeft Townspace echter geschreven dat zij geen behoefte had aan actie, een zo spoedig mogelijke ontwikkeling van het terrein of kennismaking met Townspace. Eind december 2012 verliep de termijn van de ten gunste van Amog in artikel 9 aanhef en onder b van de overeenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde, zonder dat Amog daarvan gebruik heeft gemaakt. In april 2013 heeft Aqua Amog (en Townspace) andermaal vergeefs verzocht in te stemmen met ontbinding van de overeenkomst.
3.7.5.Of partijen nadat de gemeente zich in april 2010 had teruggetrokken, een zakelijk vriendelijke verhouding met elkaar hadden, zoals Aqua stelt, dan wel de verhouding tussen partijen was getroebleerd, zoals Amog deze in eerste aanleg omschreef, dat neemt niet weg dat zich voor en na de terugtrekking van de gemeente, het nodige tussen partijen had afgespeeld. Het is in het licht daarvan niet vreemd dat Amog aanvankelijk met Aqua heeft willen spreken over een vorm van samenwerking bij de herontwikkeling van het perceel en vervolgens derden (Open Development, Townspace) naar voren heeft geschoven om de herontwikkeling van het perceel ter hand te nemen en contact te leggen met Aqua. Aqua heeft gesteld dat zij Amog tijdens de besprekingen over een eventuele samenwerking heeft laten weten dat zij geen ontwikkelende taak voor zichzelf zag weggelegd. Dat zo zijnde zou het Amog niet euvel te duiden zijn als zij geen concreet voorstel voor samenwerking heeft gedaan, hetgeen volgens Amog overigens wel is gebeurd. Met haar stelling dat zij geen rol had bij het verkrijgen van een vergunning, miskent Aqua dat Amog, Open Development en Townspace haar medewerking (als eigenaar van het perceel) op enig moment nodig zouden hebben in hun contacten met de gemeente, zoals ook blijkt uit de e-mail die Aqua VGH op 23 december 2008 stuurde en uit het standpunt van de gemeente naar aanleiding van het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning door Townspace namens Amog in december 2014. Amog had er dus wel degelijk belang bij te streven naar een werkbare relatie met Aqua, hetzij door het maken van afspraken over de samenwerking, hetzij door het naar voren schuiven van derden om de contacten met Aqua te onderhouden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet blijkt dat het tijdsverloop tot eind 2012 uitsluitend aan Amog (waaronder te begrijpen haar rechtsvoorgangster) is toe te rekenen en dat de activiteiten van Amog om een omgevingsvergunning te verkrijgen minder intensief waren dan van haar was te vergen. Aqua heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden.
3.7.6.Begin en medio 2013 heeft Amog stappen gezet om tot een volumestudie te komen. De door haar aangezochte architect heeft in september 2014 verslag gedaan van zijn bevindingen en contacten met de gemeente. Aan de stelling van Aqua dat namens Amog in september 2013 en mei 2014 schetsontwerpen bij de gemeente zijn ingediend die niet aan de ‘gemeentelijke vertrekpunten’ voldeden, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie worden verbonden dat Amog in deze periode onvoldoende voortvarend is geweest. In ieder geval heeft Townspace namens Amog in december 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, welke aanvraag, nadat Aqua uit hoofde van de daartoe strekkende veroordeling in het vonnis in reconventie van 1 maart 2017, de gemeente schriftelijk had bevestigd dat Amog gerechtigd is het perceel te herontwikkelen, kennelijk onderwerp is van verdere besprekingen tussen Amog en de gemeente.
3.7.7.De uitkomst van die besprekingen is nog niet duidelijk. Partijen verschillen van mening over de vraag of de gemeente bereid zal zijn gestapelde bouw te vergunnen, zoals Amog betoogt, of uitsluitend grondgebonden woningen, zoals Aqua stelt. Amog heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat zij zoveel mogelijk vloeroppervlak wil realiseren en dat de laatste stand van zaken, na een gesprek met de wethouder, een voorstel betreft voor een gebouw met tussen de 6.500 m² en 7.000 m² bruto vloeroppervlakte, met een commerciële plint onder een deel van het gebouw en drie, respectievelijk vier verdiepingen woonruimte. Aqua stelt op basis van de huidige plannen van de gemeente een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 3.054 m² tot 4.354 m² te verwachten (memorie van grieven, randnummers 1.11 en 1.12). Wat hiervan verder ook zij, thans is zelfs nog geen bestemmingsplan voorhanden, laat staan een indicatie van het door de gemeente te vergunnen vloeroppervlak. Het hof vindt in de vaststaande feiten en de stellingen van partijen geen aanwijzing dat Amog zich in de bestaande contacten met de gemeente niet zal inspannen om in het belang van beide partijen een zo groot mogelijk bruto vloeroppervlak te realiseren. De berekeningen van de koopsom die Aqua heeft gemaakt, uitgaande van de door haar verwachte vloeroppervlakte, zijn speculatief, nu geenszins zeker is dat de gemeente niet een groter bruto vloeroppervlak zal vergunnen, dan Aqua bij haar berekeningen van de te verwachten koopsom tot uitgangspunt heeft genomen. Dat de herontwikkeling van het perceel mogelijk verdere vertraging zal oplopen, doordat de gemeente inmiddels een veel groter gebied in de omgeving van het perceel voor woningbouw wil bestemmen en laten ontwikkelen, zodat meerdere partijen betrokken zijn bij de ontwikkeling van het totale plangebied en niet duidelijk is wanneer de omgevingsvergunning voor het perceel zal worden verleend, is inherent aan de aard van de koopovereenkomst en het verstrijken van de tijd. De stelling van Aqua dat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst op 9 juni 2008 meenden dat het verkrijgen van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor 31 december 2012 realistisch was, kan haar niet baten, gelet op de onzekerheden die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bestonden en door partijen in de considerans en bij de bepaling van het prijsmechanisme onder ogen zijn gezien.
3.7.8.De conclusie van het voorgaande is dat het tijdsverloop sinds het aangaan van de overeenkomst niet (uitsluitend) aan Amog is toe te rekenen. Integendeel, nadat Aqua in november 2008 haar wens kenbaar maakte de overeenkomst open te breken, omdat zij een hoger bod had gekregen, heeft zij in haar houding ten opzichte van achtereenvolgens VGH, Amog, Open Development en Townspace geen blijk gegeven prijs te stellen op voortvarend optreden van haar wederpartij bij de herontwikkeling van het perceel, zoals onder meer blijkt uit haar e-mail van 23 december 2008 aan VGH, de correspondentie met Open Development in maart/april 2012 en de brief van haar raadsman van 10 december 2012 aan Amog.
3.7.9.Gelet op de aard van de overeenkomst acht het hof ook overigens geen omstandigheden aanwezig die tot de conclusie kunnen leiden dat Amog naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelt door Aqua gebonden te houden aan de overeenkomst. De stelling dat de marktwaarde van het verkochte medio 2008 € 3.700.000,= k.k. was en op 31 oktober 2017 € 4.060.000,= k.k., rechtvaardigt, wat daar verder ook van zij, die conclusie niet. Net zo min als de omstandigheid dat partijen geen indexering van de koopprijs zijn overeengekomen. De door Aqua gestelde gevolgen voor haar bedrijfsvoering en de nog steeds bestaande onzekerheid over het moment waarop een omgevingsvergunning kan worden verkregen, acht het hof ook thans, na verloop van bijna elf jaar, nog inherent aan de onzekerheden die partijen bij het aangaan van de overeenkomst onder ogen hebben gezien. Dat neemt niet weg dat, zoals hiervoor al in navolging van de rechtbank is overwogen en hier nogmaals wordt benadrukt, van Amog mag worden verlangd dat zij redelijke inspanningen verricht en blijft verrichten om tot een omgevingsvergunning te komen zodat de overeenkomst kan worden afgewikkeld.
3.7.10.De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 3 falen.