ECLI:NL:GHAMS:2019:1087
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van het vonnis in hoger beroep betreffende de benadeelde partij en de toewijzing van rente
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen in 1980 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 december 2017. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 11 maart 2019 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg, met een aanpassing van de rente over de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zou ingaan op 23 augustus 2016.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar heeft het verweer van de raadsman tegen de toewijzing van de rente besproken. De raadsman voerde aan dat de lange procesgang niet aan de verdachte te wijten was en dat de toewijzing van de rente onterecht zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag waarop de schuldenaar in verzuim is, en dat de verdachte in verzuim was vanaf 31 december 2015, de datum waarop hij de schade had veroorzaakt. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en bevestigde het vonnis, waarbij het belang van de benadeelde partij en de wettelijke bepalingen voorop stonden.