In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Ghana in 1976 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, in strijd met artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De verdachte had op of omstreeks 10 november 2017 in Amsterdam een valse Spaanse identiteitskaart in zijn bezit, waarvan hij wist dat deze vals was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring als de eerste rechter. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De opgelegde straf werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte het belang van vertrouwen in officiële documenten in het maatschappelijk verkeer en de mogelijke schade die het gebruik van valse documenten kan veroorzaken. De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.