ECLI:NL:GHAMS:2019:1070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
23-003050-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling op de kermis in Hoogwoud met een volle fles

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op de kermis in Hoogwoud. De verdachte heeft met een volle fles tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat heeft geleid tot pijn en letsel bij het slachtoffer. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de strafoplegging, die wordt aangepast. De verdachte is eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 100 uren. Het hof oordeelt dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, een zwaardere straf rechtvaardigen. De verdachte heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en het hof benadrukt de impact van dergelijk geweld op de samenleving, vooral op een drukke openbare plaats zoals een kermis. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eist, wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.717,45, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof legt ook een verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003050-17
datum uitspraak: 28 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-162254-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2018 en 14 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult met de verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, en een aanvullende bewijsoverweging toevoegt.

Aanvullend bewijsmiddel

1. De verklaring van de
getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik zag het recht voor mij gebeuren. Ik blijf er bij dat het deze [verdachte] (het hof begrijpt: de ter terechtzitting aanwezige verdachte) was. Ik ken hem. Ik wist wie [verdachte] was. Een klein mannetje met tatoeages. Ik had geen twijfel. Ik heb gezien dat mijn vriend met een volle fles drank werd geslagen. Ik heb dat recht voor mijn neus zien gebeuren op 8 meter afstand.
Aanvullende bewijsoverweging
De omstandigheid dat zowel de aangever als getuige [getuige 2] bij de politie over de dader hebben verklaard dat hij ‘ongeveer 180 cm’ lang was, terwijl de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep 165 cm lang is, maakt niet dat het hof twijfelt aan het daderschap van de verdachte. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen schattingen betreffen, terwijl uit de verklaringen van aangever bij de politie kan worden afgeleid dat hij de dader slechts in een zeer kort tijdbestek heeft kunnen zien en getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zelf op de grond lag toen hij de dader met de fles zag slaan.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland en daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een volle fles tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het slachtoffer, dat geraakt is op een kwetsbare plek van zijn lichaam, geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door met een fles zo hard tegen het hoofd te slaan dat die fles breekt, was de kans immers levensgroot dat het slachtoffer zwaar gewond zou raken door de impact van de fles of door de scherven of een combinatie van die twee. Bovendien brengt zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu het heeft plaatsgevonden op straat tijdens de kermis in Hoogwoud, waar op dat moment veel mensen aanwezig waren.
Het bewezenverklaarde feit is te ernstig om te volstaan met enkel een taakstraf of een geldboete, zoals is bepleit door de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland passend en geboden. Evenals de advocaat-generaal ziet het hof echter geen aanleiding om een bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt (na correctie van een fout in de optelling) € 2.717,45 en bestaat uit de volgende posten:
  • Eigen risico zorgverzekering € 885,00;
  • Verlies arbeidsvermogen € 1.202,50;
  • Kleding € 79,95;
  • Immateriële schade € 550,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van 2.559,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden zoals gevorderd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.717,45 (tweeduizend zevenhonderdzeventien euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 2.167,45 (tweeduizend honderdzevenenzestig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.717,45 (tweeduizend zevenhonderdzeventien euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 2.167,45 (tweeduizend honderdzevenenzestig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 juni 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N.A. Schimmel en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 maart 2019.
=========================================================================
[…]