2.De feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, zijn die feiten de volgende.
a. Tussen [appellante] en Eigen Haard bestaat sinds 3 november 2011 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg ten tijde van de procedure in eerste aanleg € 670,74 per maand. De woning is een sociale huurwoning van 70 m2 met drie slaapkamers.
b. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Woonruimte van 1 oktober 2008 van toepassing. Artikel 10 van deze algemene voorwaarden bepaalt onder meer:
“1. Huurder gebruikt het gehuurde als een goed huurder overeenkomstig de bestemming woonruimte. (…)
(…)
2. Huurder bewoont het gehuurde gedurende de huurtijd bij voortduring zelf en heeft er zijn hoofdverblijf. (…)
(…)
7. Het is huurder verboden het gehuurde, al dan niet tijdelijk, in zijn geheel onder te verhuren of aan derden in gebruik af te staan. (…)
8. Het is huurder verboden om een gedeelte van het gehuurde onder te verhuren of in gebruik te geven aan derden tenzij de verhuurder hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.”
c. Op 22 januari 2018 is er na een bezoek aan de woning door de politie te Amsterdam, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Migratiecriminaliteit en Mensenhandel proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt, kort gezegd, dat er een onderzoek door medewerkers van het Team Mensenhandel, in hun hoedanigheid van toezichthouder prostitutiebedrijven, is verricht, waarbij is gebleken dat de woning werd gebruikt als bordeel. Er zijn tijdens een bezoek van de politie drie vrouwen in de woning aangetroffen, van wie twee hebben verklaard als prostituee te werken. Een van deze vrouwen heeft voorts verklaard per dag € 90,- aan huur voor de woning te betalen aan een man. De slaapkamers waren blijkens dit proces-verbaal alle ingericht als zogenoemde afwerkplek. Ook wordt er in dit proces-verbaal melding van gemaakt dat tijdens de aanwezigheid van genoemde medewerkers een man aanbelde die te kennen gaf een seksafspraak te hebben die hij had gemaakt via de website [website] Deze man heeft een print van de desbetreffende advertentie getoond en verklaard, zo is verder in dit proces-verbaal opgenomen, een maand eerder ook een seksafspraak te hebben gehad in de woning.
d. Bij brieven van 14 februari 2018 en 22 februari 2018 heeft Eigen Haard [appellante] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Eigen Haard. [appellante] heeft niet op deze uitnodigingen gereageerd. Eigen Haard heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met [appellante] . Een vrouw, die later een dochter van [appellante] bleek te zijn, heeft zich aan de telefoon van [appellante] voorgedaan als [appellante] en meegedeeld dat zij een weekendje weg was geweest en daarom de brieven niet had gezien. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een gesprek op het kantoor van Eigen Haard op 6 maart 2018.
e. Dit gesprek heeft plaatsgevonden tussen [appellante] , vergezeld van haar dochters [B] en [A] , en [C] en [D] , beiden medewerkers woonfraude van Eigen Haard. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Daarin is onder meer vermeld dat [appellante] niet kon vertellen waar zij op 22 januari 2018 was en er geen verklaring voor had dat er die dag drie vrouwen in de woning zijn aangetroffen.
f. Nadat Eigen Haard [appellante] bij brief van 8 maart 2018 had verzocht de huurovereenkomst op te zeggen, heeft er op verzoek van [appellante] op 14 maart 2018 nog een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en Eigen Haard, waarbij dochter [B] aanwezig was. Ook hiervan is een gespreksverslag. Uit dit verslag blijkt dat [B] op 14 maart 2018 heeft verklaard dat [appellante] tijdens het gesprek op 6 maart 2018 niet alles heeft verteld en dat [appellante] vanaf 1 februari 2018 tot 5 maart 2018 in Spanje verbleef om een ziek familielid te helpen. Zij is heen met de auto gereisd en terug met het vliegtuig, ten bewijze waarvan zij een vliegticket heeft getoond. Van de heenreis op 1 februari 2018 is geen bewijs. [A] , die achttien jaar oud is en bij [appellante] in de woning woonde, verbleef in die periode niet in de woning. [appellante] heeft voorts verklaard niet te weten wie de sleutel van de woning heeft gebruikt. [B] heeft nog naar voren gebracht wel duizend procent zeker te weten dat [appellante] niet in de woning aanwezig was en niet wist wie er in de woning waren.
g. De voormalige advocaat van [appellante] heeft Eigen Haard bij brief van 23 maart 2018 onder meer bericht dat [appellante] niet voornemens was de huurovereenkomst op te zeggen, dat zij betwist de woning te hebben onderverhuurd en dat zij tijdens haar verblijf in het buitenland de sleutel bij haar dochter [B] heeft achtergelaten. Bij deze brief zijn verklaringen van [B] en [A] gevoegd. In de verklaring van [B] is vermeld dat zij de sleutel aan een derde heeft gegeven omdat deze derde tijdelijk geen slaapplek had. [A] heeft verklaard in de desbetreffende periode weg te zijn geweest in verband met een stage.