ECLI:NL:GHAMS:2019:1041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
200.236.391/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van voorzieningenrechter inzake bedreiging en intimidatie van burgemeester en gemeente medewerkers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in een kort geding, waarin de appellant, een hoteluitbater, werd verboden om de burgemeester en medewerkers van de gemeente Uithoorn te bedreigen of intimideren. De voorzieningenrechter had eerder al een aantal geboden en verboden opgelegd aan de appellant, die in hoger beroep ging tegen deze beslissing. De appellant had zich schuldig gemaakt aan bedreigende uitlatingen en intimidatie, wat leidde tot een spoedeisend belang voor de gemeente om zich te beschermen tegen dergelijk gedrag. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de appellant zijn onrechtmatige gedragingen diende te staken. Het hof oordeelde dat de opgelegde maatregelen proportioneel waren, gezien het langdurige en herhaaldelijke karakter van de bedreigingen. De appellant had elf grieven ingediend, maar het hof verwierp deze grieven en bevestigde de noodzaak van de geboden en verboden. Het hof bepaalde dat het gebod om onrechtmatig handelen te staken voor een periode van vijf jaar gold, terwijl de andere maatregelen voor een jaar werden opgelegd. De appellant werd ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.391/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/636065 / KG ZA 17-1078 MV/MV
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 maart 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.G. Geertsma te Amsterdam.
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UITHOORN,
zetelend te Uithoorn,
2. [Geïntimeerde 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.R.M. Nelen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk de gemeente en de [Geïntimeerde 2] of gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in kort geding gewezen tussen de gemeente en de toenmalig [Geïntimeerde 2] , [X] , als eisers en [appellant] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerden] zal afwijzen en - verder uitvoerbaar bij voorraad - de toegewezen voorzieningen integraal zal opheffen, althans (subsidiair) deels zal opheffen overeenkomstig de conclusie in de appeldagvaarding onder 2 sub i t/m v, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en rente.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 november 2018 doen bepleiten, [appellant] door mr. Geertsma voornoemd en [geïntimeerden] door mr. Nelen voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Ontvankelijkheid

[geïntimeerden] hebben zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de [Geïntimeerde 2] op de grond dat hij in eerste aanleg geen partij was. Het beroep wordt verworpen. De dagvaarding in eerste aanleg en de daarop - op vordering dus van [geïntimeerden] - in het vonnis onder 5.3 getroffen voorziening wijzen erop dat de toenmalige [Geïntimeerde 2] Oudshoorn in hoedanigheid partij was. Het wordt daarom ervoor gehouden dat waarnemend [Geïntimeerde 2] in hoedanigheid in het hoger beroep is betrokken.

3.Beoordeling

3.1
In het dictum van het bestreden vonnis is op vordering van [geïntimeerden] beslist:
5.1
gebiedt [appellant] zijn onrechtmatige gedragingen te staken en gestaakt te houden in die zin dat hij publiekelijk mondeling, noch schriftelijk, noch via e-mail, Facebook of op andere publieke wijze (personen werkzaam voor) de Gemeente Uithoorn zal bedreigen of intimideren, hetgeen inhoudt dat
a. [appellant] niet dreigt met geweld;
b. [appellant] personen werkzaam voor de gemeente Uithoorn niet in privé opzoekt of dreigt dit te doen;
c. [appellant] in zijn publieke berichtgeving geen melding maakt van (het functioneren van) personen werkzaam voor de gemeente Uithoorn in hun hoedanigheid van privépersoon;
d. [appellant] geen gebruik maakt van scheldwoorden, krachttermen of denigrerend taalgebruik;
e. [appellant] geen foto’s of videofragmenten openbaar maakt van personen die werkzaam zijn voor de gemeente Uithoorn;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000;
5.2
verbiedt [appellant] voor de duur van één jaar te rekenen vanaf de datum van dit vonnis zich te bevinden in het gemeentehuis, behoudens uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de Gemeente Uithoorn;
5.3
verbiedt [appellant] voor de duur van één jaar te rekenen vanaf de datum van dit vonnis direct of indirect contact op te nemen met de [Geïntimeerde 2] , in welke vorm of op welke wijze dan ook (hetgeen ook dient te gelden voor de opvolgend [Geïntimeerde 2] ), behoudens uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de Gemeente Uithoorn, waaronder begrepen het in woord of gebaar intimideren van de [Geïntimeerde 2] in het openbaar;
5.4
bepaalt dat [appellant] een dwangsom verbeurt van € 500,- per overtreding van de onder 5.2 en 5.3 genoemde verboden, met een maximum van € 10.000,-;
(…)’
3.2
Deze ge- en verboden zijn gebaseerd op de citaten in rov. 4.2 en 4.3 van het vonnis uit e-mails van [appellant] , telefoonnotities van medewerkers van de Gemeente en van de Facebook-pagina van [appellant] , die door [geïntimeerden] in het geding zijn gebracht. De voorzieningenrechter heeft de in het vonnis geciteerde uitlatingen van [appellant] dusdanig agressief, bedreigend, beledigend en kwetsend geoordeeld dat zij onrechtmatig zijn jegens (medewerkers van) [geïntimeerden] (rov. 4.4). Het oordeel dat [geïntimeerden] een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde ge- en verboden, is gebaseerd op de overweging dat na 6,5 jaar voor [geïntimeerden] de maat vol is en bovendien [appellant] verschillende malen kenbaar heeft gemaakt zijn handelen niet te zullen staken (rov. 4.5).
3.3
[appellant] is met elf grieven tegen het vonnis opgekomen. Het hof stelt vast dat de grieven niet ter discussie stellen dat de in het vonnis geciteerde uitlatingen door [appellant] zijn gedaan, uitgezonderd die waarvoor de telefoonnotities als bron zijn gebruikt. [appellant] betwist laatstbedoelde uitlatingen en betwist daartoe de betrouwbaarheid van de telefoonnotities. Naar het oordeel van het hof kan in dit bestek echter voorshands ervan worden uitgegaan dat [appellant] ook de in de telefoonnotities opgetekende uitlatingen heeft gedaan. Het gaat om meerdere notities waarin vergelijkbare uitlatingen zijn opgetekend die elkaar onderling versterken en die bovendien versterkt worden door de niet betwiste uitlatingen in de e-mails en facebookberichten. Dat [appellant] de in het vonnis geciteerde uitlatingen heeft gedaan, dient bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt. Het hof verwijst voor die citaten naar het vonnis en beschouwt die als hier herhaald en ingelast. Niet is in geschil dat de citaten slechts een greep zijn uit hetgeen in de dagvaarding en de daarbij gevoegde producties aan uitlatingen van [appellant] jegens (medewerkers van) [geïntimeerden] is opgenomen.
3.4
Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat bedoelde uitlatingen van [appellant] louter agressief, bedreigend, beledigend en kwetsend en daarmee onrechtmatig zijn. Niet valt in te zien dat de uitlatingen kunnen bijdragen aan welk maatschappelijk of politiek debat dan ook. Ze zijn naar hun inhoud nodeloos grievend en kennelijk geuit met geen ander doel dan om degene(n) tot wie zij zijn gericht te kwetsen. [geïntimeerden] hebben een rechtens beschermd belang bij het verschoond blijven van dergelijke uitlatingen van [appellant] en daarmee bij het gevorderde verbod voor de toekomst. [geïntimeerden] hebben e-mails van [appellant] van 29 april, 4 mei en 27 juni 2017 in het geding gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat [appellant] niet van plan is zijn onrechtmatig handelen vrijwillig te staken. Het spoedeisend belang van [geïntimeerden] bij de gevorderde verboden is gelegen in de aard van de vorderingen (verschoond blijven van onrechtmatig handelen) en de gerechtvaardigde vrees voor herhaling. De opgelegde ge- en verboden zijn in het licht van het belang van medewerkers van [geïntimeerden] bij bescherming van hun eer, goede naam en persoonlijke levenssfeer proportioneel. Bij dit alles kan nog worden opgeteld dat het gewraakte handelen [appellant] - zo is niet in geschil - al 6,5 jaar aan de gang is. De grieven 1 t/m 5 falen.
3.5
Met grief 6 komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hij zich bedreigend heeft opgesteld tegenover de [Geïntimeerde 2] . Het oordeel is gebaseerd op een e-mail van een medewerker van [geïntimeerden] van 26 maart 2015 waarin verslag wordt gedaan van een incident die dag op het gemeentehuis waarbij [appellant] de [Geïntimeerde 2]
kuthoer, tyfuswijf en schijtwijfheeft toegeroepen en dat zij in het kort daarvoor neergestorte vliegtuig had moeten zitten. Het hof ziet voorshands geen grond om te twijfelen aan de waarheid van dit verslag. Het is helder en neutraal van toon en het beschreven incident staat - gelet op de hiervoor bedoelde uitlatingen - niet op zichzelf. Daaraan kan worden toegevoegd dat [appellant] voor vergelijkbare incidenten op 3 en 6 september 2016 strafrechtelijk is veroordeeld bij vonnis van de politierechter van 7 september 2017, welk vonnis bij arrest van dit hof van 3 juli 2018 is bekrachtigd. Dit alles wijst op een patroon van handelen waar [appellant] kennelijk niet uit zichzelf mee ophoudt. Ook deze grief faalt.
3.6
Grief 7 klaagt over de ge- en verboden in het bestreden vonnis die ertoe strekken dat [appellant] (medewerkers van) [geïntimeerden] niet in privé opzoekt of dreigt dit te doen. Volgens de grief zijn deze voorzieningen te weinig specifiek en niet noodzakelijk. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het patroon van handelen waar [appellant] kennelijk niet uit zichzelf mee ophoudt, maakt de voorzieningen voldoende noodzakelijk. Verder moet ook voor [appellant] voldoende duidelijk zijn wat de strekking is van de voorzieningen, namelijk dat hij niet zelf willens en wetens medewerkers van [geïntimeerden] in privé opzoekt en dat dit geldt voor alle medewerkers. Niet valt in te zien dat dit een onrechtmatige inbreuk op het privéleven van [appellant] oplevert. Indien en voor zover medewerkers zelf in privé contact zoeken en wensen te onderhouden met [appellant] wordt dat uiteraard niet bestreken door de ge- en verboden in kwestie. Ook deze grief faalt.
3.7
Met grief 8 komt [appellant] op tegen het opgelegde verbod om foto’s of videofragmenten van (medewerkers van) [geïntimeerden] openbaar te maken. Het verbod is kennelijk (mede) ingegeven door het incident op 3 september 2016 waarbij [appellant] de [Geïntimeerde 2] aanspreekt in een winkelcentrum. [appellant] heeft dat incident gefilmd en op zijn Facebookpagina geplaatst met de tekst:
‘(…) Heb haar wel gezegd wanneer ze nu eens stopt met de malafide, tiranniserende, belangen verstrekkende, corrupte dievenbende (…) Heb haar dit zaterdag toegestuurd (…) en verteld dat ze tot maandag 12.00 de tijd hadden om een afspraak te maken !! (…) Ik loop voor jou en die knoeiers niet weg dus we gaan beginnen OK.’Dit is evident een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de [Geïntimeerde 2] en daarmee evident onrechtmatig. Niet valt in te zien welk maatschappelijk of politiek debat met deze uitlating is gediend. Vooralsnog is het hof van geen enkele uitlating van [appellant] gebleken - mondeling, schriftelijk of in beeld - die heeft bijgedragen aan enig politiek of maatschappelijk debat. Reeds het agressieve, bedreigende, beledigende en kwetsende karakter van de uitlatingen staat daaraan in de weg. Gelet op de gegronde vrees voor herhaling en het belang van [geïntimeerden] om tegen de uitlatingen van [appellant] beschermd te worden - ook door het verspreiden van beeldmateriaal waar het hier om gaat - is de opgelegde voorziening proportioneel en gerechtvaardigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er voor [appellant] andere wegen open staan om een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk en politiek debat, bijvoorbeeld door een ingezonden brief in de plaatselijke krant. De klacht dat de voorziening onvoldoende gespecificeerd is omdat onduidelijk is of ook reeds door [geïntimeerden] zelf verspreid beeldmateriaal eronder valt, gaat niet op. Niet valt in te zien dat [appellant] reeds door [geïntimeerden] verspreid beeldmateriaal opnieuw zal verspreiden anders dan bewerkt (gefotoshopt) en/of vergezeld van commentaar. Het zal [appellant] inmiddels duidelijk zijn dat hem dat niet is toegestaan. Deze grief heeft dus evenmin succes.
3.8
Grief 9 klaagt over het onder 5.3 opgelegde contactverbod met de opvolgend [Geïntimeerde 2] . De klacht is gegrond op de hypothese dat de opvolgend [Geïntimeerde 2] op goede voet staat met [appellant] en/of geen behoefte heeft aan een verstrekkende maatregel als een contactverbod. Aan [appellant] moet worden toegegeven dat dit in theorie mogelijk is, maar het hof acht de kans dat dit het geval is dermate klein dat eraan voorbij wordt gegaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er geen enkele aanwijzing is voor bedoelde hypothese. De grief is tevergeefs voorgedragen.
3.9
Met grief 10 klaagt [appellant] dat de voorziening onder 5.1 niet in tijd is beperkt en dat de voorzieningen onder 5.2 en 5.3 zijn opgelegd voor de duur van een jaar. Het hof acht termen aanwezig om de voorziening onder 5.1 ook te beperken in tijd. Weliswaar strekken de opgelegde ge- en verboden slechts tot nakoming door [appellant] van waartoe hij rechtens is verplicht - namelijk zich onthouden van jegens [geïntimeerden] onrechtmatig handelen - maar dat rechtvaardigt niet dat [appellant] permanent onder de dreiging van dwangsommen gebukt moet gaan. Een afweging van de belangen van partijen brengt het hof erop om aan de voorziening onder 5.1 een termijn te verbinden van vijf jaar. In zoverre slaagt dus de grief. Voor het overige faalt zij omdat een termijn van één jaar voor de voorzieningen onder 5.2 en 5.3 geboden en proportioneel wordt geacht.
3.1
De slotsom is dat voor de voorziening onder 5.1 een termijn van vijf jaar gaat gelden en dat overigens het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. De elfde en laatste grief die klaagt over de kostenveroordeling in eerste aanleg slaagt dus evenmin. [appellant] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3.11
Al het voorgaande leidt het hof tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
verstaat dat het gebod onder 5.1 van het bestreden vonnis geldt voor de duur van vijf jaar;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 726,- aan verschotten en € 3.222 voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en E.W. de Groot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.