ECLI:NL:GHAMS:2019:104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
200.231.745/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootmoeder om omgang met kleinkinderen en benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om omgang met haar kleinkinderen. De grootmoeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die haar verzoek om omgang niet-ontvankelijk had verklaard. De grootmoeder stelde dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen, die haar recht op omgang zou rechtvaardigen. De moeder van de kinderen betwistte dit en stelde dat er geen contact was geweest tussen de grootmoeder en de kinderen sinds de echtscheiding van de ouders in 2015.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2018 werd duidelijk dat de grootmoeder slechts sporadisch contact had gehad met de kinderen en dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke relatie. Het hof overwoog dat voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking meer nodig is dan alleen verwantschap. De grootmoeder kon niet voldoende onderbouwen dat er bijkomende omstandigheden waren die een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de rechtbank de grootmoeder terecht niet-ontvankelijk had verklaard in haar verzoeken.

De grootmoeder had ook verzocht om de benoeming van een bijzondere curator en om informatie op grond van het Burgerlijk Wetboek, maar ook deze verzoeken werden afgewezen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de grootmoeder af. De moeder had verzocht om de grootmoeder te veroordelen in de proceskosten, maar het hof zag hier geen aanleiding voor, gezien de aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.231.745/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/261719 / FA RK 17/4162
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2019 inzake
[de grootmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J.A. Verhoeven te Alkmaar.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is tevens aangemerkt:
[de vader] , hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 20 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 22 januari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 december 2017.
2.2
De moeder heeft op 1 maart 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. D.E. Post;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (in 2015 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2010, te [geboorteplaats] ;
- [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2012, te [geboorteplaats] ;
- [kind C] (hierna te noemen: [kind C] ), [in] 2013, te [geboorteplaats] .
[kind A] , [kind B] en [kind C] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd.
De vader en moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken om primair een omgangsregeling te bepalen, waarbij de kinderen minimaal eenmaal per week een uur onbegeleide omgang met haar zullen hebben, subsidiair tot benoeming van een bijzondere curator en meer subsidiair tot vaststelling van een informatieregeling op grond van 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.2
De grootmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de kinderen gedurende een uur per week onbegeleid omgang hebben met de grootmoeder. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat een bijzondere curator wordt benoemd, meer subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de grootmoeder zal worden geïnformeerd op grond van artikel 1:377b BW.
4.3
De moeder verzoekt het verzoek van de grootmoeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt zij om de grootmoeder te veroordelen in de kosten van dit geschil.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 BW en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ter beoordeling aan het hof ligt voor of in het onderhavige geval sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de kinderen.
5.2
De grootmoeder voert aan dat de rechtbank haar verzoeken ontvankelijk had dienen te verklaren nu er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen haar en de kinderen. De grootmoeder heeft een goede band met haar kleinkinderen. Zij is bij de geboorte aanwezig geweest en heeft gedurende het huwelijk van de ouders (maart 2011 – januari 2015) altijd intensief contact en omgang met de kinderen gehad en regelmatig opgepast. Sinds de beëindiging van het huwelijk weigert de moeder contact en omgang tussen de grootmoeder en de kleinkinderen. Voor grootouders gelden volgens geldende jurisprudentie minder strenge eisen voor het aannemelijk maken van het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking.
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de grootmoeder terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoeken. Zij heeft niets gesteld om een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen aannemelijk te maken. De moeder heeft ter zitting bij de rechtbank onbetwist gesteld dat van enige band tussen de grootmoeder en de kinderen geen sprake is geweest, afgezien van een periode van minder dan een jaar, toen partijen in dezelfde flat woonden. Daarna is er geen contact geweest. De grootmoeder belt niet als de kinderen jarig zijn en zoekt geen contact. Uit de bestreden beschikking en het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de grootmoeder zelfs niet is verschenen op de zitting van de rechtbank. De moeder heeft het vermoeden dat deze procedure het verkrijgen van onbegeleide omgang voor de vader beoogt. Aldus misbruikt de grootmoeder haar recht om te procederen en dient zij te worden veroordeeld in de proceskosten van onderhavig geding.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking het bestaan van familierechtelijke verwantschap op zich niet voldoende is. De grootmoeder zal bijkomende omstandigheden naar voren moeten brengen waaruit die nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het laatste bezoek van de grootmoeder aan de kinderen kort voor of na de geboorte van [kind C] in 2013 is geweest. Daarna heeft de grootmoeder de kinderen nog een paar keer bij toeval op straat of in de winkel gezien en deze ontmoetingen verliepen niet vriendschappelijk. Verder is gebleken dat er tussen de moeder en de vader hoogoplopende conflicten zijn geweest over de omgang tussen de kinderen en de vader. De vader heeft inmiddels al geruime tijd geen contact meer met de kinderen. De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij eerder bij het gezin betrokken is geweest in het kader van een verzoek tot ondertoezichtstelling. Over enige rol van de grootmoeder heeft de raad in zijn destijds opgestelde rapporten niets teruggevonden. Partijen twisten over de frequentie en mate van contact vóór 2013. De grootmoeder heeft hieromtrent gesteld dat zij bij de geboorte van [kind A] en [kind B] aanwezig was, altijd intensief contact had en regelmatig oppaste. De moeder heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de grootmoeder niet, althans zelden, oppaste, de kinderen slechts zag als zij kort bij de moeder op bezoek kwam, de kinderen geen band met de grootmoeder hebben en de grootmoeder na het verbreken van het contact geen interesse heeft getoond in de kinderen door bijvoorbeeld te bellen of een kaartje te schrijven met hun verjaardag. Tegenover deze betwisting heeft de grootmoeder slechts haar eerdere stellingen, zonder nadere onderbouwing, herhaald. Naar het oordeel van het hof heeft de grootmoeder daarmee, mede in het licht van hetgeen de raad ter zitting in hoger beroep omtrent haar rol heeft opgemerkt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er, naast verwantschap, sprake is van bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen als bedoeld in artikel 1:377a BW. Dit betekent eveneens dat voor beoordeling van haar subsidiaire verzoek voor benoeming van een bijzondere curator, die naar het hof begrijpt de kinderen zou moeten horen over hun wensen aangaande het contact met de grootmoeder, geen plaats kan zijn. Verder betekent dit dat het (meer subsidiaire) verzoek om informatie op grond van artikel 1:277a BW niet kan worden ontvangen, nog daargelaten de vraag of de grootmoeder behoort tot de kring van personen die een verzoek op grond van dit artikel mogen doen. De rechtbank heeft de grootmoeder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.5
Voor de door de moeder verzochte proceskostenveroordeling ziet het hof, nu van misbruik van het recht om te procederen niet is gebleken en gelet op de aard van de zaak, geen aanleiding.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.J. Leijdekker en
mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op
15 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.