ECLI:NL:GHAMS:2019:1032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
200.256.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de opvoedkwaliteiten van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind A], [kind B] en [kind C]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er ernstige zorgen waren over de opvoedkwaliteiten van de moeder. Het hof oordeelde dat er onvoldoende zicht was op de opvoedkwaliteiten van de moeder en dat het in het belang van de kinderen was om de uithuisplaatsing voort te zetten. De moeder had weliswaar positieve stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar het hof was niet overtuigd dat zij in staat was om een veilige opvoedsituatie te bieden. De kinderen hadden stabiliteit en structuur nodig, en het hof achtte het noodzakelijk dat de hulpverlening op gang werd gebracht vanuit de huidige rustige omgeving in het pleeggezin. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en verlengde de machtiging tot uithuisplaatsing tot 31 december 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.256.248/01
zaaknummer rechtbank: C13/660877 / JE RK 19-86
beschikking van de meervoudige kamer van 20 maart 2019 inzake
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
advocaat: mr. J.K. van den Heuvel te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de minderjarige [C] (hierna te noemen: [kind C] ).
In zijn adviserende toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 14 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De GI is op 15 maart 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 14 maart 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de GI, vertegenwoordigd door de advocaat, de gezinsmanagers, de gedragsdeskundige en een collega;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. van der Hoorn;
- mevrouw [X] (hierna: [X] );
- mevrouw A. Outaklla, tolk Arabisch.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in aanwezigheid van de griffier en de tolk, met [kind A] en [kind B] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.4
Aan partijen is ter zitting meegedeeld dat, gelet op het spoedeisend belang, de uitspraak wordt bepaald op heden, in de vorm van een verkorte beschikking die later nog nader uitgewerkt zal worden.
2.5
Deze beschikking is de uitwerking van voornoemde verkorte beschikking.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn (voor zover van belang) geboren:
- [kind A] , [in] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [kind C] , [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna tezamen ook: de kinderen).
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over de kinderen. De vader heeft geen contact met de kinderen. [X] is een meerderjarige dochter van moeder; zij is geboren [in] 1991.
3.2
Bij beschikking van 17 oktober 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden.
3.3
Bij beschikking van 10 juli 2017 zijn de kinderen (opnieuw) voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 10 oktober 2017 en is tevens een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin voor de duur van twee weken. Deze beschikking is gehandhaafd bij beschikking van 21 juli 2017, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld met ingang van 10 juli 2017 tot 10 oktober 2017 en een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin tot 10 oktober 2017.
3.4
Bij beschikking van 28 november 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin of een accommodatie van jeugdhulp met ingang van 28 november 2017 voor de duur van twaalf maanden.
3.5
Bij beschikking van dit hof van 22 mei 2018 is de beschikking van 28 november 2017 vernietigd en is bepaald dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het inleidende verzoek van de raad kennis te nemen.
3.6
Bij beschikking van 21 december 2018 zijn de kinderen opnieuw voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 21 maart 2018 en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 21 december 2018 voor de duur van drie weken onder aanhouding van de verzochte resterende termijn van in totaal drie maanden. Deze beschikking is gehandhaafd bij beschikking van 31 december 2018, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de GI met ingang van 31 december 2018 tot 31 december 2019 en een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin met ingang van 31 december 2018 tot 21 maart 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 31 december 2019, afgewezen.
4.2
De GI verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair de uithuisplaatsing toe te wijzen voor een termijn gelijk aan de periode dat de kinderen kunnen verblijven in het gezinshuis waar zij thans verblijven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter, krachtens artikel 1:265c, tweede lid, BW de duur hiervan telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De GI stelt dat de kinderrechter ten onrechte het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De kinderen zijn zeer beschadigd en verwaarloosd en hebben een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden, waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft sinds kort, met hulp van haar (volwassen) dochter [X] , haar huishouden en financiën meer op orde en is tweemaal negatief getest op drugs bij urinecontroles. Dit betekent evenwel niet dat de moeder thans al in staat is een veilige opvoedsituatie te bieden. Er moet meer onderzoek worden gedaan naar de opvoedkwaliteiten van de moeder. De moeder bagatelliseert en ontkent de zorgen, heeft geen hulpvraag en ervaart geen problemen in de opvoeding. Verder ziet de GI nog altijd een risico in het mogelijk middelengebruik van de moeder en de omstandigheid dat de moeder de kinderen opnieuw meeneemt naar het buitenland. De kinderen hebben stabiliteit en structuur nodig zodat zij toe kunnen komen aan hun eigen ontwikkeling. Het is dan ook in het belang van hun verzorging en opvoeding dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus de GI.
Ter zitting van het hof heeft de GI tot slot verklaard dat indien de uithuisplaatsing wordt verlengd zoals verzocht, de kinderen naar alle waarschijnlijkheid op termijn tezamen geplaatst worden in een islamitisch pleeggezin waar zij voor langere tijd kunnen blijven.
5.3
De moeder stelt dat de kinderrechter terecht het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder heeft hard gewerkt aan de punten waarvan in de beschikking van 31 december 2018 werd gezegd dat verbetering moest komen, zoals de woning en schulden. Van een verslaving is nooit sprake geweest en de moeder is niet van plan de kinderen opnieuw mee te nemen naar Marokko. Tussen de moeder en de kinderen bestaat een liefdevolle band. De relatie tussen de moeder en de hulpverlening is weliswaar wisselvallig, maar de moeder heeft in het verleden laten zien wel open te staan voor hulpverlening. Bovendien ondersteunt [X] het gezin en trekt zij aan de bel als het niet goed zou gaan. Verder zijn de wisselingen van pleeggezin en school zeker niet in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de kinderen het beste bij de moeder terug geplaatst kunnen worden, aldus de moeder.
5.4
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zoals verzocht door de GI. De kinderen hebben veel meegemaakt en er zijn serieuze zorgen over hen. Het risico dat het opnieuw niet goed zou gaan bij terugplaatsing is te groot. Eerst zal onderzocht moeten worden wat de mogelijkheden van de moeder zijn en wat zij nodig heeft om de kinderen weer zelfstandig te kunnen opvoeden. Verder zal de moeder voor langere tijd schone urinecontroles moeten laten zien (bijvoorbeeld via Jellinek). Daarbij dient de hulpverlening te werken aan het opbouwen van het vertrouwen van de moeder in hen en dient het doel terugplaatsing van de kinderen bij de moeder te blijven. Het is positief dat de moeder haar praktische zaken meer op orde heeft, maar zij zal daarnaast hulpverlening moeten accepteren om de kinderen weer te kunnen opvoeden, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over de opvoedkwaliteiten van de moeder. Sinds eind jaren ’90 is hulpverlening bij het gezin betrokken (hulpverlening was ook betrokken bij de inmiddels meerderjarige kinderen van de moeder). [kind A] , [kind B] en [kind C] zijn bij beschikking van 17 oktober 2013 voor het eerst onder toezicht gesteld van de GI. De moeder is met de kinderen eind 2013 naar Marokko gegaan alwaar zij tezamen verbleven bij grootmoeder (moederszijde). Vervolgens heeft de moeder met de kinderen gedurende langere periodes wisselend in Marokko dan wel in Nederland gewoond. In april 2017 is de moeder met de kinderen (weer) naar Nederland gekomen en is de GI opnieuw betrokken geraakt bij het gezin. De kinderen zijn begin juli 2017 onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Op 25 juli 2017 zijn de kinderen weggelopen vanaf het vakantieadres van het crisispleeggezin en kort daarna zijn zij met de moeder naar Marokko vertrokken. Op 20 december 2018 heeft iemand uit het netwerk van de moeder vervolgens gemeld dat de moeder en de kinderen weer in Nederland waren. Vrijwel direct daarna heeft de raad een voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht, gelet op de voorgeschiedenis en de ernst van de zorgen in 2017. Nadat de kinderen in een crisispleeggezin zijn geplaatst is Spirit Spoedhulp ingezet met als doel zicht te krijgen op de moeder en de kinderen. Uit de betrokkenheid van Spirit Spoedhulp is gebleken dat er nog immer ernstige zorgen zijn over de kinderen. Zo voelt [kind A] zich erg verantwoordelijk voor haar broertje en zusje en laat zij acute fysieke reacties zien in de vorm van hoofdpijn, overgeven en flauwvallen als zij overvraagd wordt. [kind B] heeft moeite met het omgaan met huisregels en accepteren van grenzen en [kind C] heeft last van woedeaanvallen, vertoont agressief gedrag naar andere kinderen en kan de controle over haar gedrag verliezen als ze haar zin niet krijgt. Alle drie de kinderen hebben een verwaarloosd gebit, een leerachterstand en spreken niet tot nauwelijks Nederlands. Moeder ontkent of bagatelliseert voornoemde zorgen.
Sinds de uithuisplaatsing laten de kinderen kleine positieve stappen zien in hun gedrag. Daarnaast volgen zij nu aangepast onderwijs en gaan zij met plezier naar school. De kinderen hebben verklaard veel van hun moeder te houden en zij geven aan dat zij het liefst zouden teruggaan naar haar. Dit is bevestigd door [kind A] en [kind B] in de gesprekken met de voorzitter.
5.6
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, is het hof van oordeel dat de afgelopen periode, sinds het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing in december 2018, te kort is om de ernstige zorgen die al geruime tijd spelen, weg te nemen. Hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet ter verbetering van de praktische zaken, zoals het op orde krijgen van haar woning en het terugdringen van haar schulden, is er (nog) onvoldoende zicht op de opvoedkwaliteiten van de moeder. De vraag is of deze zodanig zijn dat de kinderen bij haar de zorg en opvoeding zullen krijgen die zij nodig hebben. Ook is de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening nog niet gestart. De kinderen lijken op dit moment echter wel tot rust te zijn gekomen in het gezinshuis en lijken vanuit daar voorzichtig positieve stappen te zetten. Het hof acht het dan ook in het belang van de kinderen om vanuit deze huidige rustige omgeving de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening op gang te brengen. Het hof heeft hierbij meegewogen dat de kinderen in het huidige gezinshuis kunnen blijven tot een andere stabiele plek voor hen is gevonden. Daarbij gaat het hof er vanuit dat wordt gekeken naar een plek waar de kinderen gezamenlijk voor langere tijd kunnen verblijven. Hoewel de moeder heeft toegezegd mee te zullen werken aan hulpverlening, is het hof er – gelet op het verleden en de houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening – niet van overtuigd dat de moeder dit ook daadwerkelijk zal doen. Het hof ziet dit als een risico voor de kinderen. Als de kinderen in het pleeggezin verblijven, kan de hulpverlening worden opgestart en kan de moeder laten zien wat zij kan en dat zij hulpverlening daadwerkelijk accepteert. Daarbij dient tevens gewerkt te worden aan het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening. Het doel van deze hulpverlening dient uiteindelijk terugplaatsing van de kinderen bij de moeder te zijn. Het hof prijst tot slot de huidige ondersteuning van de moeder door [X] en haar getoonde bereidwilligheid om ook in de toekomst een ondersteunende rol op zich te nemen. Het hof acht het evenwel, gelet op de ernst van de problematiek, een te zware taak om ook (mede) de zorg voor de kinderen bij haar neer te leggen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Gezien het vorengaande ziet het hof geen aanleiding de duur van de uithuisplaatsing te beperken op de wijze als door de moeder (subsidiair) is verzocht. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidende verzoek van de GI alsnog toewijzen.
5.7
Ten overvloede overweegt het hof dat, hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de omgang zal worden stopgezet, de omgang tussen de moeder en de kinderen in stand dient te blijven zodat de moeder het liefdevolle contact met de kinderen kan behouden.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] , [kind B] en [kind C] voor verblijf in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 31 december 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.J. Leijdekker en mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 20 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
Het bovenstaande bevat de vastlegging van de motivering van de reeds op 20 maart 2019 uitgesproken beschikking en is op 2 april 2019 aldus vastgesteld.