Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Voor alles merkt gedaagde(hof: de vrouw)
op, dat zij van oordeel is, dat eiser(hof: de man)
in zijn vorderingen niet ontvankelijk verklaard dient te worden, dan wel dat die hem dienen te worden ontzegd. Immers in deze procedure wordt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden waarover reeds in de echtscheidingsbeschikking door de rechtbank is beslist en in hoger beroep door het gerechtshof bekrachtigd, nog eens zoetjes overgedaan.” Een onjuiste toepassing van artikel 24 Rv is dus alleen al om die reden niet aan de orde. Evenmin is sprake van een ambtshalve toepassing van artikel 236 lid 3 Rv: de toelichting van de vrouw kan niet anders worden gelezen dan dat zij een beroep doet op het gezag van gewijsde van de beschikking van het hof Den Haag.