ECLI:NL:GHAMS:2019:1001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
23-003204-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren in functie met aanpassing van de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Somalië en momenteel gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor belediging van drie politieambtenaren in functie. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat zich richtte op de bewezenverklaring van de feiten en de opgelegde gevangenisstraf, behandeld tijdens de zitting op 14 februari 2019. De verdachte heeft geen bezwaren geuit tegen eerdere beslissingen van de politierechter met betrekking tot andere tenlasteleggingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. De advocaat-generaal heeft deze straf gehandhaafd, maar het hof heeft, na afweging van de ernst van de feiten en de omstandigheden, besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar twee weken. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat er geen aanwijzingen waren dat hij een behandeling ondergaat in het kader van de ISD-maatregel. De verdachte heeft de politieambtenaren beledigd door hen te bespugen en te beledigen met dodelijke ziektes, wat het hof als een ernstige schending van het openbaar gezag beschouwt.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep voor een van de tenlastegelegde feiten, terwijl het vonnis van de politierechter voor het overige wordt bevestigd, met uitzondering van de gevangenisstraf die is aangepast. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003204-17
datum uitspraak: 28 februari 2019
TEGENSPRAAK (raadsvrouw gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-086298-17 (zaak A) en 15-128904-17 (zaak B) tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1992,
uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij art. 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep is bij akte onbeperkt ingesteld. Uit de schriftuur houdende grieven en het verhandelde op de terechtzitting van 14 februari 2019 is naar voren gekomen dat het hoger beroep zich uitsluitend richt op de bewezenverklaring van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde en de voor de zaken A en B opgelegde gevangenisstraf. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte geen bezwaren heeft tegen de beslissingen die in eerste aanleg zijn genomen naar aanleiding van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde, voor welk feit de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang bij onderzoek naar dit aspect van deze strafzaak, zal de verdachte met betrekking tot dit feit op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet tot andere beslissingen gebracht dan die van de politierechter, zodat het vonnis (met inbegrip van de beslissingen naar aanleiding van de vorderingen van de benadeelde partijen) zal worden bevestigd, zulks
- met dien verstande dat de door de eerste rechter gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat en
- met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – omdat het hof tot oplegging van een lagere gevangenisstraf komt dan de politierechter.

Oplegging van gevangenisstraf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft drie politieambtenaren in functie beledigd. Door hen zich bedienend van dodelijke ziektes uit te schelden dan wel hen in het gezicht te bespugen, heeft hij hen moedwillig gekwetst en vernederd. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag. Bovendien is het bespugen van anderen buitengewoon onsmakelijk.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 februari 2019 waaruit volgt dat hij veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld, onder meer tot vrijheidsstraffen. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De verdediging heeft betoogd dat, nu bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 mei 2018 aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (‘ISD-maatregel’) is opgelegd, in deze zaak de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer opportuun is. Het hof volgt dit standpunt niet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, als gezegd, al vele malen eerder voor feiten als deze is veroordeeld. Voorts neemt het hof in aanmerking dat er, mede gelet op de mededelingen van de raadsvrouw ter terechtzitting, geen aanwijzingen zijn dat de verdachte een behandeling ondergaat in het kader van de ISD-maatregel. Integendeel, de verdachte zal na het ‘kaal’ ondergaan van de ISD-maatregel en na het uitzitten van zijn straffen worden uitgezet. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling of traject in het kader van de ISD-maatregel zal doorkruisen. Wel zal, in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, bij de oplegging van de straf rekening worden gehouden met het arrest van dit hof van 6 september 2018, waarbij de verdachte tot een gevangenisstraf van 48 maanden is veroordeeld. Hierin ziet het hof aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de politierechter.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2019.
mr. C. Fetter en mr. M. Iedema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]