ECLI:NL:GHAMS:2018:992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
200.218.770/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster, een advocaat, verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De gerechtsdeurwaarder zou hebben verklaard dat hij een exploot van dagvaarding op 19 augustus 2015 aan het kantoor van klaagster heeft betekend, terwijl dit nooit aan haar of een van haar medewerkers is uitgereikt. Het hof heeft eerder, op 21 november 2017, een tussenbeslissing genomen waarin werd bepaald dat een nieuwe mondelinge behandeling zou plaatsvinden. Tijdens deze behandeling op 11 januari 2018 zijn zowel de gerechtsdeurwaarder als klaagster verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door de naam van degene aan wie hij het exploot heeft uitgereikt niet direct op het origineel of in een register te noteren, maar deze mondeling door te geven aan zijn medewerkers. Hoewel het hof niet voldoende bewijs heeft gevonden voor de stelling dat de gerechtsdeurwaarder moedwillig het exploot heeft vervalst, is het hof van oordeel dat de inhoud van het exploot onjuist is. De gerechtsdeurwaarder krijgt een tuchtrechtelijk verwijt voor zijn onzorgvuldigheid. Het hof legt een lichtere maatregel op dan de kamer, namelijk een berisping met aanzegging, in plaats van schorsing voor de duur van een week. De beslissing van de kamer wordt in zoverre vernietigd, maar voor het overige bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.218.770/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/600786 DW RK 16/6
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 maart 2018
inzake
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet, advocaat te Den Haag,
tegen
mr. [naam],
kantoorhoudend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1.
Op 21 november 2017 heeft het hof in deze zaak een tussenbeslissing gegeven (ECLI:NL:GHAMS:2017:5045). Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar die beslissing.
1.2.
In genoemde beslissing heeft het hof bepaald dat een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gehouden en dat iedere verdere beslissing is aangehouden. Het hof heeft onder meer overwogen:
“Het hof acht zich, bij de huidige stand van zaken en gelet op de ernst van de klacht, die immers met name ziet op het moedwillig vervalsen van het exploot, en dus niet op een mogelijke vergissing, onvoldoende voorgelicht om over de gegrondheid van de klacht te kunnen oordelen. Dit mede doordat klaagster noch op de zitting in eerste aanleg noch in hoger beroep is verschenen. Het hof wenst daarom partijen – zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder – op een nog nader te bepalen zittingsdatum beiden in persoon te horen over de gang van zaken op en kort na de gestelde betekeningsdatum. Het hof geeft partijen verder in overweging zich, zo mogelijk, te voorzien van schriftelijke verklaringen van getuigen die de juistheid van hun standpunt kunnen onderschrijven.”
1.3.
Het hof heeft de mondelinge behandeling in deze zaak voortgezet ter openbare terechtzitting van 11 januari 2018. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, en klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De zaak

Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. De gerechtsdeurwaarder is door een collega-gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om een exploot van dagvaarding te betekenen aan het kantoor van klaagster. Tot de stukken van het geding behoort een exploot van 19 augustus 2015. Hierin is vermeld – kort samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder het exploot heeft betekend aan het kantooradres van klaagster en een afschrift van het exploot (met bijbehorende producties) heeft gelaten aan
“mw. [mevrouw Y], aldaar werkzaam;”

3.Standpunten van partijen

3.1.
Het hof heeft in de tussenbeslissing de standpunten van partijen als volgt geformuleerd.
3.2.
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, door te verklaren dat hij het exploot van dagvaarding op 19 augustus 2015 aan haar kantooradres heeft betekend, terwijl die dagvaarding nooit aan haar, noch aan één van haar medewerkers is uitgereikt.
3.2.1.
Ten tijde van de door de gerechtsdeurwaarder gestelde betekening van het exploot waren er drie personen normaliter werkzaam in het pand; een collega-advocaat, een secretaresse en klaagster zelf. Klaagster zelf was de bewuste dag niet op kantoor. De secretaresse was tot 16.30 uur op kantoor aanwezig en haar collega-advocaat tot circa 18.00 uur. Beiden hebben de dagvaarding niet in ontvangst genomen, noch hebben zij de gerechtsdeurwaarder die dag gezien. Op het adres [straatnaam] is uitsluitend het kantoor van klaagster gevestigd.
3.2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft in het exploot verklaard dat de dagvaarding is betekend aan mevrouw [naam] (hierna: [mevrouw Y]). [mevrouw Y] is echter sinds 2011 niet meer op het kantoor van klaagster werkzaam. Ten tijde van de gestelde betekening wekte het LinkedIn-profiel van [mevrouw Y] de indruk dat [mevrouw Y] nog steeds werkzaam was op het kantoor van klaagster.
3.2.3.
Op 14 september 2015 is klaagster door een medewerker van de rechtbank [plaats] erop geattendeerd dat er een exploot van dagvaarding aan haar kantoor zou zijn betekend. Vervolgens heeft klaagster contact gezocht met de advocaat die de wederpartij vertegenwoordigde en met de gerechtsdeurwaarder, waarna zij hem met het vorenstaande heeft geconfronteerd. Volgens klaagster betreft dit een bijzonder ernstige kwestie; er moet blindelings vertrouwd kunnen worden op de juistheid van wat een gerechtsdeurwaarder op ambtseed verklaart c.q. noteert in een exploot.
3.3.
De gerechtsdeurwaarder bestrijdt de lezing van klaagster. Hij stelt dat hij wel degelijk het exploot van dagvaarding aan het kantooradres van klaagster heeft betekend.
3.3.1.
Primair valt volgens de gerechtsdeurwaarder niet uit te sluiten dat iemand van het kantoor van klaagster hem een verkeerde naam heeft doorgegeven en zichzelf daarbij ten onrechte heeft geïdentificeerd als [mevrouw Y]. Voorts wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat hij geen enkel belang zou hebben bij het (gestelde) vervalsen van het exploot. Het exploot hoefde niet voor een bepaalde datum te worden betekend, terwijl hij het zich desgewenst veel eenvoudiger had kunnen maken door de dagvaarding in een gesloten envelop ex artikel 47 Rv te betekenen. Bovendien ligt het valselijk opmaken van het exploot sowieso niet voor de hand nu het exploot betekend moest worden aan een advocatenkantoor. Het niet betekenen van het exploot zou in een dergelijk geval snel aan het licht komen, met als gevolg een ontevreden opdrachtgever en bijkomende reputatieschade. Ook in dat opzicht heeft de gerechtsdeurwaarder geen enkel belang bij het (gestelde) valselijk opmaken van het exploot.
3.3.2.
De gerechtsdeurwaarder betwist niet dat [mevrouw Y] op het moment van (de gestelde) betekening van het exploot niet langer meer werkzaam was op het kantoor van klaagster. De gerechtsdeurwaarder houdt dan ook de optie open dat de verkeerde naam in het exploot terecht is gekomen door de werkwijze die zijn kantoor destijds hanteerde. Deze werkwijze was als volgt. De gerechtsdeurwaarder nam – toentertijd – de originele exploten nooit mee op zijn route. De originele exploten lagen op kantoor en waren al voor een deel ingevuld. In het onderhavige geval is, zo stelt de gerechtsdeurwaarder, een afschrift van het exploot afgegeven op het kantoor van klaagster. Vervolgens belde hij met zijn kantoor en gaf de naam door van degene aan wie hij het exploot had overhandigd. Een medewerker van zijn kantoor vulde die naam dan in op een lijst. Als hij dan weer op kantoor terugkwam, vulde de gerechtsdeurwaarder het originele exploot verder in aan de hand van de namen die op genoemde lijst stonden. Het zou kunnen dat één van zijn medewerkers de verkeerde naam heeft ingevuld op deze lijst, waardoor de fout heeft kunnen ontstaan. Genoemde werkwijze is inmiddels aangepast.
3.3.3.
Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster (te) lang gewacht met het indienen van de klacht. Klaagster heeft pas op 6 januari 2016 haar klacht ingediend, terwijl het voorval reeds speelde medio 2015. Hierdoor is hij bewijstechnisch in een lastig parket terecht gekomen. De ‘TomTom-gegevens’ – die hadden kunnen aantonen dat hij gereden was naar het adres van [advocatenkantoor] – waren op dat moment reeds gewist en op zijn kantoor hadden zich inmiddels allerlei personele wijzigingen voorgedaan.

4.Beoordeling

4.1.
Ter zitting in hoger beroep op 11 januari 2018 heeft klaagster desgevraagd verklaard dat [mevrouw Y] reeds sinds eind 2011/begin 2012 niet meer werkzaam is bij [advocatenkantoor] en dat [mevrouw Y] in 2015 ook niet aanwezig is geweest op kantoor. Verder heeft klaagster nog naar voren gebracht dat zij er geen belang bij heeft door te doen alsof zij het exploot van dagvaarding niet heeft ontvangen. Als laatste heeft klaagster aangevoerd dat er nauwelijks dagvaardingen werden betekend op het kantoor, dat er slechts één ingang is en dat haar collega’s de betekening van het exploot van dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder derhalve had moeten opvallen. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting benadrukt dat hij geen enkel belang heeft bij het (gestelde) vervalsen van het exploot van dagvaarding.
4.2.
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben achterwege gelaten om hun standpunt te voorzien van schriftelijke verklaringen van getuigen. Hoewel er voor het hof nog steeds onduidelijkheden zijn met betrekking tot de eerste verzending door de gerechtsdeurwaarder van het originele exploot aan zijn collega, de door hem gestelde contacten met klaagster in de eerste week na de betekening en zijn controle van de Tom Tom-gegevens in die periode en met betrekking tot het door hem op zijn kantoor verrichte onderzoek naar de vermelding in het exploot van de naam van [mevrouw Y], is het hof toch van oordeel dat de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder het exploot van dagvaarding
moedwilligheeft vervalst, op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde tijdens de twee zittingen in hoger beroep niet voldoende aannemelijk is geworden. Hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard over de grote risico’s en het geringe voordeel verbonden aan een moedwillige vervalsing, acht het hof overtuigend. Omdat het hof geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht, moet het hof dan ook aannemen dat op de een of andere manier een vergissing is begaan.
4.3.
Wel staat vast dat de inhoud van het exploot van de gerechtsdeurwaarder onjuist is, hetgeen in de hand werd gewerkt doordat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet direct de naam van degene aan wie hij het exploot heeft uitgereikt op het origineel of in een door hem bij te houden register te schrijven, maar die naam mondeling door te geven aan (een van) de medewerkers op kantoor. Hiervan valt de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het algemeen belang vergt dat op de inhoud van een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot blindelings moet kunnen worden vertrouwd. Dit betreft de kern van de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder. Gelet daarop en om de gerechtsdeurwaarder ervan te doordringen dat hij fouten als de onderhavige niet meer mag maken, is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping met een aanzegging op zijn plaats is.
4.4.
Aangezien de kamer aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van één week heeft opgelegd, kan de beslissing van de kamer op het punt van de maatregel niet in stand blijven en zal de beslissing van de kamer in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd (onder verbetering van gronden).
4.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Wijziging Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018
4.6.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van (..) de Gerechtsdeurwaarderswet (..) in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016 500). In verband met deze wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017 nr. 75085).
4.7.
Het hof ziet, (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (op 6 juli 2017), dus vóór de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, af van enige kostenveroordeling.
4.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover het de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel betreft;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid Gdw, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige (onder verbetering van gronden).
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018 door de rolraadsheer.