In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster, een advocaat, verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De gerechtsdeurwaarder zou hebben verklaard dat hij een exploot van dagvaarding op 19 augustus 2015 aan het kantoor van klaagster heeft betekend, terwijl dit nooit aan haar of een van haar medewerkers is uitgereikt. Het hof heeft eerder, op 21 november 2017, een tussenbeslissing genomen waarin werd bepaald dat een nieuwe mondelinge behandeling zou plaatsvinden. Tijdens deze behandeling op 11 januari 2018 zijn zowel de gerechtsdeurwaarder als klaagster verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.
Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door de naam van degene aan wie hij het exploot heeft uitgereikt niet direct op het origineel of in een register te noteren, maar deze mondeling door te geven aan zijn medewerkers. Hoewel het hof niet voldoende bewijs heeft gevonden voor de stelling dat de gerechtsdeurwaarder moedwillig het exploot heeft vervalst, is het hof van oordeel dat de inhoud van het exploot onjuist is. De gerechtsdeurwaarder krijgt een tuchtrechtelijk verwijt voor zijn onzorgvuldigheid. Het hof legt een lichtere maatregel op dan de kamer, namelijk een berisping met aanzegging, in plaats van schorsing voor de duur van een week. De beslissing van de kamer wordt in zoverre vernietigd, maar voor het overige bevestigd.