ECLI:NL:GHAMS:2018:990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
23-001937-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het witwassen van contant geld en het aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor het witwassen van een geldbedrag van ongeveer 50.450 euro en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De tenlastelegging betrof twee feiten die zich op 2 november 2016 in de gemeenten Haarlem en Uithoorn hebben afgespeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat het geld dat in zijn gehuurde auto werd aangetroffen, afkomstig was van een medeverdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar was. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van opsporingsambtenaren, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank had eerder ook beslist dat de in beslag genomen goederen aan het verkeer dienden te worden onttrokken. Het hof heeft deze beslissing bevestigd en de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen uitgesproken. De op te leggen straffen zijn gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001937-17
Datum uitspraak: 23 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-225940-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 2 november 2016, in de gemeente Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (ter hoogte van ongeveer 50450 EURO) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij en/of zijn medeverdachte wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
2:
hij op of omstreeks 2 november 2016 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of hij op of omstreeks 2 november 2016 in de gemeente Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen feit 1

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde onder 1 heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergegeven.
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 mei 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 2 november
[het hof begrijpt: 2 november 2016]had ik de auto
(het hof begrijpt: de zwarte Renault Megane met kenteken [kenteken] )al enige tijd in mijn bezit. Ik huurde die auto . Er reed niemand anders in. Ik bestuurde de auto.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016239383-2 van 3 november 2016, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 111 – 113).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op woensdag 2 november 2016, omstreeks 21:25 uur bevonden wij ons, verbalisanten, in twee onopvallende dienstvoertuigen op de openbare weg, de rijksweg A9 komende uit Alkmaar in de richting van Amsterdam. Omstreeks dat tijdstip werden wij met een aanzienlijk snelheidsverschil ingehaald door een personenauto van het fabrieksmerk Renault, type Megane, kleur zwart en voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] .
Wij, verbalisanten, hebben de voornoemde Renault gevolgd totdat het de bebouwde kom in reed van Haarlem.
Ik, [verbalisant 2], sprak de bestuurder aan en hoorde dat hij in de Engelse taal tegen mij sprak. Hij gaf middels een Pools identiteitsbewijs op te zijn genaamd: [verdachte] geboren op [geboortedag] 1980.
Ik, [verbalisant 1] , begon met het doorzoeken van de rechterkant van het voertuig. Onder de passagiersstoel trof ik 2 plastic tassen. Ik, [verbalisant 1] , zag direct in het zicht een verfrommelde gele, naar later bleek lege plastic tas. Ik, [verbalisant 1] , zag daar direct achter een opgerolde plastic tas voorzien van afbeeldingen van fruit. Ik, [verbalisant 1] , trof vervolgens in deze plastic tas een vijf (5)tal pakken met geldbiljetten aan. Ik, [verbalisant 1] , zag dat deze pakken in ieder geval bestonden uit biljetten van 500, 200, 100, 50 en 20 euro.
3.
Een proces-verbaal van verdenking met nummer PL1100-2016250742-2 van 16 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 144 – 145).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op woensdag 2 november 2016, omstreeks 21:25 uur, is de verdachte [medeverdachte] staande gehouden te Haarlem. [medeverdachte] reed op dat moment samen met medeverdachte [verdachte] in een gehuurde Renault Megane voorzien van het kenteken [kenteken] waar [verdachte] optrad als bestuurder.
Bij controle van het voertuig werd onder de passagiersstoel door de collega’s een opgerolde plastic tas aangetroffen. In deze plastic tas zaten een 5 tal pakken met geldbiljetten met, zoals later bleek, een totale waarde van 50.450 euro.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016244687-12 van 3 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , met bijbehorende digitale fotobijlage (doorgenummerde pagina’s 154 – 158).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
In het dashboardkastje aan de passagierszijde lag een plastic tasje voorzien van het opdruk ETOS. In dit plastic tasje zaten de volgende goederen:
- 1 huurcontract van [bedrijf] factuurnummer 019636
- 1 rekeningoverzicht van [bedrijf] factuurnummer 1600324
Digitale fotobijlage met Foto 6 op doorgenummerde pagina 157:
Rekeningoverzicht van [bedrijf] , d.d. 11 maart 2016, factuurnummer 1600324, op naam van:
Dhr. [verdachte]
[adres 2]
.
Digitale fotobijlage met Foto 7 op doorgenummerde pagina 158:
Huurcontract [bedrijf] , d.d. 11 januari 2016, factuurnummer 019636, betreffende de verhuur van een Renault Megane met kenteken [kenteken] , in de periode van 11 januari 2016 tot en met 11 februari 2016 op naam van:
Dhr. [verdachte]
[adres 2]
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016244687-8 van 3 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina 153).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik sprak telefonisch met de heer [naam] van [bedrijf] voor de persoonsgegevens van de huurder van het onder aan dit proces-verbaal genoemde voertuig. Hierop heb ik de volgende gegevens van de huurder per mail ontvangen: Dhr. J [verdachte] , [adres 2] , geboortedatum [geboortedag] 1980.
De verhuurder verklaarde dat de huurder van het voertuig per maand betaald. Hij verklaart dat dit soms contant en soms per pintransactie gebeurde. Als er bekeuringen binnen kwamen op genoemd kenteken dan mailde de verhuurder deze aan de huurder door en dan werden deze ook netjes betaald.
Voertuig: Renault Megane, kleur zwart, Nederland, kenteken [kenteken] .

Bewijsmiddelen feit 2

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde onder 2 heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nu de verdachte het feit bekend heeft en door de verdediging ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opsomming hiervan.
6. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2018.
7. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2017.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016239383-2 van 3 november 2016, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 111 – 113).
9. Een niet ondertekend proces-verbaal binnentreden woning met nummer PL1100-2016244687-27 van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 172 - 173).
10. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-20 (doorgenummerde pagina’s 3 – 4).
11. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-22 (doorgenummerde pagina’s 6 – 7).
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-25 (doorgenummerde pagina 9).
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-21 (doorgenummerde pagina 19).
14. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-24 (doorgenummerde pagina 22).
15. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-29 (doorgenummerde pagina 29).
16. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL1100-2016244687-38 (doorgenummerde pagina 45).

Bewijsoverweging feit 1

De verdediging heeft vrijspraak voor feit 1 bepleit. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat het geld dat in de auto is aangetroffen, afkomstig is van medeverdachte [medeverdachte] . Ten tijde van de aanhouding was de verdachte zich niet bewust van het geldbedrag in de auto. Pas enige tijd na de uitspraak in eerste aanleg heeft de medeverdachte aan de verdachte verteld dat dit geld van hem (de medeverdachte) was. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte eerder geen verklaring over het geld kon afleggen, omdat hij niet wist dat het van de medeverdachte was. Hij heeft over het andere tenlastegelegde feit wel open en eerlijk verklaard. Het dossier bevat geen andere aanwijzingen die erop wijzen dat het geld van de verdachte was. Het geld is voorts niet in het bezit gekomen van de verdachte. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat naar bestendige jurisprudentie in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen kan worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat - zoals door de advocaat-generaal aangevoerd - de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden dan wel dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Het aangetroffen geld bevond zich in een plastic tas, achter een andere lege plastic tas, onder de passagiersstoel in een door verdachte gehuurde en bestuurde auto. Het betrof een bedrag van
€ 50.450,- en was verpakt in een vijftal pakketten met coupures van onder andere € 500 en € 200. Gelet op (i) de hoogte van dit bedrag, (ii) het daarbij aantreffen van in het dagelijkse geldverkeer nagenoeg niet gebruikte coupures van € 500 en € 200, (iii) de manier waarop het geld verpakt was, en (iv) de plek waar het geld was opgeborgen, namelijk uit het zicht onder een passagiersstoel in een auto achter een plastic zak, is het hof van oordeel dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
De verdachte heeft bij het politieonderzoek zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte enkel verklaard niets te kunnen zeggen over het geldbedrag onder de bijrijdersstoel. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het geldbedrag afkomstig zou zijn van de medeverdachte, die dit aan de verdachte zou hebben medegedeeld na de uitspraak in eerste aanleg.
Het hof acht deze summiere, eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde en op geen enkele wijze nader onderbouwde verklaring onvoldoende concreet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat zijdens de verdediging geen enkele poging is ondernomen om aan die verklaring handen en voeten te geven, bijvoorbeeld door het (bij de rechter-commissaris, de raadsheer-commissaris of ter terechtzitting in hoger beroep) laten horen van de medeverdachte, ook al zou deze, naar zeggen van de verdediging, te kennen hebben gegeven geen verklaring af te willen leggen.
Het hof is van oordeel, nu de verdachte eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren over een mogelijke alternatieve herkomst van het voorwerp en bovendien daarover niet een verklaring heeft afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking onvoldoende aanleiding heeft gegeven voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de herkomst van het voorwerp. Op grond hiervan acht het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 2 november 2016 in de gemeente Haarlem een geldbedrag ter hoogte van ongeveer 50.450 EURO voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
2:
hij op 2 november 2016 in de gemeente Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 kilogram hennep,
en
hij op 2 november 2016 in de gemeente Uithoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,2 kilogram hennep.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank Noord-Holland heeft daarnaast ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen beslist dat deze aan het verkeer onttrokken dienden te worden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en dat de goederen waarop nog beslag rust verbeurd verklaard worden.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of te volstaan met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zodat de verdachte zijn baan kan behouden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep. De hoeveelheden zijn van dien aard, dat het aannemelijk is dat deze bestemd waren voor verdere verspreiding en handel, waarmee, naar de ervaring leert, vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van meer dan
€ 50.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Het hof rekent de verdachte vorenstaande aan en is van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals aangevoerd door de raadsman, geen aanleiding daarvan af te wijken.
Verbeurdverklaring
Het onder 2 bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) 1 STK Koffer (676268) inh o.a. sealbags
(2) 1 DS Doos
(3) 1 STK Weegschaal (676244)
(4) 1 STK Emmer (676248)
(5) 1 STK Tas (676251)
(6) 1 STK Niet te definiëren goederen
(7) 1 DS Doos (676258)
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. M. Senden en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 maart 2018.
[…]
.