Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige] is nog zeer jong en kwetsbaar als gevolg van zijn leeftijd en zijn voorgeschiedenis. Er zijn grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] in de opvoedsituatie bij de ouders. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft hij kort na zijn geboorte, toen hij nog bij de ouders woonde, ernstig letsel opgelopen. Uit voornoemd rapport van het NFI blijkt dat het letsel is dat zeer waarschijnlijk is toegebracht. Ook het tweede incident vond plaats in de thuissituatie bij de ouders. De oorzaak is in beide gevallen nog steeds niet duidelijk.
De verklaring van de ouders, dat de vader een epileptische aanval zou hebben gehad toen hij [de minderjarige] de fles gaf, kan volgens het NFI rapport mogelijk een verklaring zijn voor de ribbreuken (althans kan niet worden uitgesloten als verklaring daarvoor), maar wordt niet als mogelijke oorzaak beschouwd voor de bloedingen in de hersenen. Een geboortetrauma wordt in het rapport uitgesloten. Weliswaar wordt in de door de ouders overgelegde (voorlopige) rapportage van 24 juli 2016 van J. Koetsier, arts te Blauwestad, aangevoerd dat ziekte oorzaken veel waarschijnlijker zijn dan toegebracht letsel, maar deze conclusie is door de deskundige van het NFI in zijn voormelde rapport gemotiveerd weersproken. Dat, zoals de ouders verder nog hebben aangevoerd, door de verloskundige tijdens de geboorte van [de minderjarige] een “knakje” zou zijn gehoord (waardoor, zo begrijpt het hof, het letsel zou kunnen worden verklaard), wordt niet door medische stukken ondersteund. Anders dan de ouders stellen, kan derhalve op grond van de door hen aangedragen informatie niet worden uitgesloten dat het letsel van [de minderjarige] is toegebracht. Dat het openbaar ministerie de strafzaak tegen de ouders heeft geseponeerd, doet daar niet aan af.
Gebleken is voorts dat er zorgen zijn over de belastbaarheid en de mogelijkheden van de ouders. Zij hebben beiden een belaste jeugd gehad en zijn psychisch kwetsbaar. Zij hebben aangegeven dat de zorg voor [de minderjarige] na zijn geboorte hen erg zwaar viel. [de minderjarige] huilde veel en de ouders sliepen nauwelijks. De ouders voeren aan dat zij in die periode verschillende mensen en instanties, zoals kraamzorg en het consultatiebureau, om hulp hebben gevraagd, maar dit is niet bevestigd door de instanties en betrokkenen.
Gelet op deze omstandigheden mag van de ouders worden verlangd dat zij meewerken met de hulpverlening, dat zij inzicht verschaffen in hun thuissituatie en dat zij zich houden aan veiligheidsafspraken. Gebleken is dat de ouders daartoe op dit moment niet in staat zijn. Zij ontkennen dat zij [de minderjarige] hebben mishandeld en zijn boos over de uithuisplaatsing. Zij richten hun boosheid op de hulpverlening. Als gevolg van de opstelling van de ouders is samenwerking met de hulpverlening nauwelijks mogelijk. De ouders lijken daarbij onvoldoende in staat het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Zo geven de ouders niet altijd toestemming voor beslissingen die [de minderjarige] betreffen, zoals voor de inschrijving van [de minderjarige] bij een peuterspeelzaal of bij de huisarts van de pleegmoeder.
Het gaat thans naar omstandigheden goed met [de minderjarige] . Hij verblijft inmiddels al meer dan een jaar in het pleeggezin en hij is gehecht aan de pleegmoeder. Hij heeft een beperkte omgangsregeling met de ouders.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de veiligheid van [de minderjarige] thuis onvoldoende is gewaarborgd. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk. Daaruit volgt dat de gronden voor de verlenging van die machtiging ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook thans nog zijn. Gelet op de huidige stand van zaken is (toewerken naar) terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders binnen de termijn van de machtiging uithuisplaatsing die thans voorligt (te weten tot 28 maart 2018) dan ook niet aan de orde. Dit geldt temeer nu de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de ouders door de GI, middels een schriftelijke aanwijzing aan de ouders, recentelijk is beperkt tot eenmaal per maand, vanwege de door de GI vastgestelde negatieve gevolgen van de omgang voor [de minderjarige] .