Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1stelt Eigen Haard aan de orde dat zij in eerste aanleg niet in de gelegenheid is gesteld een conclusie na enquête te nemen, hoewel zij dat had verzocht. Eigen Haard kan zich voorts niet vinden in de bewijslastverdeling. Op dit laatste bezwaar ziet ook
grief 2.
grieven 3 tot en met 6zijn gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter naar aanleiding van het door Eigen Haard bijgebrachte bewijs en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Eigen Haard heeft ter toelichting op deze grieven het volgende aangevoerd. De kantonrechter heeft alleen de verklaringen van [geïntimeerde] en [E] langs de lat gelegd, maar alle overige gepresenteerde feiten en omstandigheden miskend. De kantonrechter overweegt zelfs dat [geïntimeerde] de afgelopen jaren een of meermalen voor langere tijd buiten de woning heeft verbleven. Dat komt overeen met de verklaringen van omwonenden, de eigen waarnemingen van medewerkers van Eigen Haard en het nooit aantreffen van [geïntimeerde] en haar zoon in de gehuurde woning, maar wel in een andere woning. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat hij geen reden ziet te twijfelen aan de verklaring van [geïntimeerde] ; haar verklaring dat zij ten tijde van de ziekte van haar zoon ’s avonds en ’s nachts gewoon thuis was in haar woning valt niet te rijmen met hetgeen Eigen Haard naar voren heeft gebracht. [geïntimeerde] heeft niet de verantwoordelijkheid genomen voor de woning. Daarom heeft ze ook een aanschrijving gekregen over de staat van haar tuin en is een woonfraudedossier geopend. Eigen Haard heeft gewezen op het door haar in eerste aanleg in het geding gebrachte leefbaarheidsdossier, zoals door haar samengesteld, alsmede de in hoger beroep in het geding gebrachte aanvulling daarop.