ECLI:NL:GHAMS:2018:919
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezag moeder over minderjarige in het kader van gezinshereniging en opvoedingscapaciteiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige zoon [kind a]. De moeder, die twee kinderen heeft, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar gezag over [kind a] was beëindigd. De moeder heeft [kind a] in 2014 ter wereld gebracht, maar hij is zes weken na zijn geboorte in een crisispleeggezin geplaatst. Sinds april 2015 verblijft hij in een perspectiefbiedend pleeggezin. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind a] te dragen, wat leidde tot de beëindiging van haar gezag.
In hoger beroep heeft de moeder betoogd dat zij niet de kans heeft gekregen om haar moederrol te vervullen en dat zij in staat is om [kind a] op te voeden, mede door haar eigen ervaringen met een autismestoornis. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter betoogd dat de moeder onvoldoende stabiliteit en structuur kan bieden voor [kind a] en dat zijn hechting aan de pleegouders niet in gevaar mag komen. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig gewogen.
Het hof concludeert dat de moeder, gezien haar complexe persoonlijke problematiek, niet in staat is om [kind a] de zorg en opvoeding te bieden die hij nodig heeft. De moeder heeft weliswaar vooruitgang geboekt in haar zelfredzaamheid, maar dit is niet voldoende om haar gezag te herstellen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over [kind a] is beëindigd, en benadrukt dat het belang van [kind a] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie voorop staat. De beslissing is genomen met inachtneming van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, maar het hof oordeelt dat de inbreuk op dit recht gerechtvaardigd is in het belang van de ontwikkeling van [kind a].