ECLI:NL:GHAMS:2018:899

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-000815-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2017. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van zijn ex-partner en vernieling van een ruit van de woning van haar huidige vriend. De bedreigingen omvatten ernstige uitspraken die de slachtoffers in angst hebben gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2013 zijn ex-partner heeft bedreigd met de dood en dat hij ook haar vader en huidige vriend heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij opzettelijk een ruit vernield. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor materiële schade aan de woning van de huidige vriend van zijn ex-partner. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen zakmes gelast. De zaak benadrukt de ernst van bedreigingen in de context van huiselijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000815-17
Datum uitspraak: 29 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706052-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
postadres: [postadres] ,
verblijfadres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 en 18 september 2017 en 15 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend (in de Surinaamse taal) de woorden toegevoegd: "Maak die schijtdeur open. Als je dit niet doet maak ik de deur kapot en kom dan naar binnen. Als je de deur niet open doet ga ik je dood maken, ik wil mijn kind nu zien" en/of "Kom naar buiten vuile pedofiel. Als je naar buiten komt vermoord ik je. Als ik je ooit tegen kom of als je in de buurt van mijn zoon komt of als ik je met mijn zoon zie dan vermoord ik je", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (voor)deur van een woning (gelegen aan perceel [adres 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die ruit kapot te slaan;
3:
hij op of omstreeks 10 april 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je nu niet mijn zoon laat zien dan schop ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4:
hij in de periode gelegen tussen 2 juni 2013 tot en met 15 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] over de telefoon dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom naar je kankerhuis en schop je de tering" en/of "Laat mij je niet komen trappen. Bel dat focking nummer, anders ga je maar via de kankerrechter" en/of "Dan sta ik voor je deur en dan trap ik je dit keer echt helemaal de tering, okay....of anders kom ik morgen al voor je deur om je alvast een voorproefje te geven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 15 juni 2013 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer] dreigend (in de Surinaamse taal) de woorden toegevoegd: "Maak die schijtdeur open. Als je dit niet doet maak ik de deur kapot en kom dan naar binnen. Als je de deur niet open doet ga ik je dood maken, ik wil mijn kind nu zien" en "Kom naar buiten vuile pedofiel. Als je naar buiten komt vermoord ik je. Als ik je ooit tegen kom of als je in de buurt van mijn zoon komt of als ik je met mijn zoon zie dan vermoord ik je";
2:
hij op 15 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur van een woning gelegen aan [adres 2] , toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield door die ruit kapot te slaan;
3:
hij op 10 april 2013 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je nu niet mijn zoon laat zien dan schop ik je dood";
4:
hij in de periode gelegen tussen 2 juni 2013 en 15 juni 2013 te Amsterdam [slachtoffer 3] meermalen heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 3] over de telefoon dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom naar je kankerhuis en schop je de tering" en "Laat mij je niet komen trappen. Bel dat focking nummer, anders ga je maar via de kankerrechter" en "Dan sta ik voor je deur en dan trap ik je dit keer echt helemaal de tering, okay....of anders kom ik morgen al voor je deur om je alvast een voorproefje te geven".
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden in de vorm van een contactverbod, een straatverbod en de plicht mee te werken aan mediation als de huidige mediation-overeenkomst eindigt, waarbij de reclassering die mediation organiseert.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daaraan de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn ex-partner meermalen bedreigd met zware mishandeling en hij heeft haar vader en haar huidige vriend bedreigd met de dood. Zij zijn daarvan ernstig geschrokken en ondervinden daarvan emotionele belasting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de voordeur van de woning van de huidige vriend van zijn ex-partner die daardoor schade heeft geleden en overlast heeft ondervonden. Aan het handelen van de verdachte lijkt geen andere drijfveer ten grondslag te hebben gelegen dan frustratie over de in zijn ogen onaanvaardbare afspraken over de wijze waarop hij contact zou hebben met zijn zoontje. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn toevlucht heeft genomen tot het veroorzaken van angst en schade bij de betrokkenen in plaats van rekening te houden met de wensen van zijn ex-partner omtrent de omgangsregeling en met het belang van hun zoontje bij een optimale verstandhouding tussen zijn ouders.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2018 is hij eerder wegens bedreiging met justitie in aanraking geweest, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Mede gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, rechtvaardigt de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof houdt anderzijds in het voordeel van de verdachte rekening met het resultaat van het (strafrechtelijke) mediation-traject waaraan de verdachte en zijn ex-partner hebben deelgenomen. Naar het zich laat aanzien, heeft de verdachte zich gehouden aan de in dat verband vastgestelde afspraken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich (net als zijn ex-partner) bereid verklaard ook na afloop van geldigheid van de huidige mediation-overeenkomst de gemaakte afspraken in stand te houden.
Het hof is van oordeel dat, ter ondersteuning daarvan de gevorderde bijzondere voorwaarden van een contactverbod en een locatieverbod aan een voorwaardelijk op te leggen straf moeten worden verbonden.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd zal het meewerken aan een tweede mediation-traject niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, nu het niet aan de strafrechter (en de reclassering) is zich daar in te mengen. Niets staat de verdachte en zijn ex-partner er aan in de weg zonodig zelf opnieuw een mediator in te schakelen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten van het onder de verdachte inbeslaggenomen zakmes.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 746,97, bestaande uit € 346,97 aan materiële schade en € 400 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 346,97 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de wettelijke rente te matigen, of toe te wijzen vanaf de datum van de uitspraak in hoger beroep omdat het tijdverloop sinds het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte te wijten is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is gehouden tot vergoeding van die materiële schade zodat dit deel van de vordering (ten bedrage van € 346,97) zal worden toegewezen.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot matiging van de wettelijke rente op enigerlei wijze af. De (enkele) omstandigheid dat na het onder 2 bewezenverklaarde geruime tijd is verstreken, staat niet in de weg aan het toewijzen van de wettelijke rente vanaf de pleegdatum noch ziet het hof in die omstandigheid enige grond tot matiging van die rente, mede in aanmerking genomen dat de verdachte ervoor had kunnen kiezen de door hem veroorzaakte schade in een eerder stadium te vergoeden. Het toegewezen bedrag aan materiële schade zal dan ook worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte zodanig geestelijk letsel heeft opgelopen, dat de vordering op grond van art. 6:106 BW voor toewijzing vatbaar is, moet deze worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de wettelijke rente te matigen of de wettelijke rente in te laten gaan op de datum van de uitspraak in hoger beroep, omdat het tijdverloop van de procesgang niet aan de verdachte is te wijten.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade derhalve op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op nihil en wijst de vordering af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat
- de verdachte gedurende de proeftijd
geen direct of indirect contactlegt met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- de verdachte zich gedurende de proeftijd
niet bevindt op [adres 3], noch binnen een straal van
100 meter van de [adres 2] in Amsterdam Zuidoost, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een inklapbaar zakmes (goednummer 4546293).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 346,97 (driehonderdzesenveertig euro en zevenennegentig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 15 juni 2013 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 346,97 (driehonderdzesenveertig euro en zevenennegentig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 15 juni 2013 tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij elk de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.M. van Woensel en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2018.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.