ECLI:NL:GHAMS:2018:892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
23-000811-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed en ongeldig rijbewijs met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol en het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs. De tenlastelegging omvatte ook witwassen van een geldbedrag van circa € 6.795. Tijdens de zitting op 19 januari 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 november 2016 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto heeft gereden met een alcoholgehalte van 740 µg/l, wat meer is dan de toegestane limiet. Tevens was het rijbewijs van de verdachte ongeldig verklaard, wat hij wist of redelijkerwijs moest weten.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De verdachte had verklaard dat het geldbedrag afkomstig was van een lening van zijn neef, en het openbaar ministerie had nagelaten om deze verklaring te verifiëren. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de witwasbeschuldigingen.

De politierechter had eerder een taakstraf en een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op te leggen. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 6.795 aan de verdachte moet worden teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000811-17
Datum uitspraak: 2 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-231273-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid en aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 740 µg/l, in elk geval meer dan 220 µg/l, bleek te zijn;
2:
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Mirandalaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3:
hij op of omstreeks 10 november 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (circa) 6795 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde geldbedrag was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3 subsidiair:
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (circa) 6795 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Onder verdachte is een geldbedrag van ongeveer € 6.795 aangetroffen, grotendeels in grote coupures. Aan die omstandigheid en de overige omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden, en gelet op de bekende witwastypologieën, kan hieraan een vermoeden worden ontleend dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof heeft uit de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband kunnen afleiden tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld van zijn neef heeft geleend. Gezien deze duidelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag, welke verklaring de verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd, lag het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar deze verklaring. Het feit dat de verdachte het telefoonnummer van zijn neef tijdens zijn verhoor bij de politie niet heeft willen geven, doet daaraan niet af, temeer nu de gegevens die bij het openbaar ministerie bekend waren omtrent de persoon van de neef van verdachte voldoende aanknopingspunten boden om hem te achterhalen en bij hem de door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de herkomst van het geld te verifiëren.
Nu een dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
verdachte op 10 november 2016 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid en aanhef onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 740 µg/l bleek te zijn.
2:
verdachte op 10 november 2016 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg de Mirandalaan, als bestuurder een motorrijtuig (een personenauto) van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (740 microgram).
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde in eerste aanleg de navolgende straffen opgelegd:
Feit 1: Een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis;
Feit 2: Een gevangenisstraf voor de duur van één week;
Feit 3 subsidiair: Een taakstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag van € 6.795 zal worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht ten aanzien van feit 1 en feit 2 een taakstraf op te leggen. Daartoe voert zij aan dat de verdachte het druk heeft gehad met de zorg voor zijn moeder en daarvoor telkens op en neer naar Turkije is gereisd. Hij is sinds kort werk aan het zoeken in Nederland en de oplegging van een gevangenisstraf zou dit dwarsbomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs vele jaren geleden ongeldig was verklaard. Daarmee heeft verdachte zichzelf en andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Dit neemt het hof hem zeer kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 januari 2018 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, brengt dit mee dat het opleggen van een taakstraf zoals door de verdediging bepleit niet passend wordt geacht en dat niet met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een week kan worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag ten bedrage van € 6.795,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2018.
[…]