ECLI:NL:GHAMS:2018:891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
23-001785-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van wetenschap van misdrijf bij witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor witwassen van geldbedragen, waaronder 200.000 Noorse Kronen en 280 Zwitserse Franken, en een bedrag van 13.450 euro. De tenlastelegging omvatte het verbergen van de herkomst van deze geldbedragen, waarvan de verdachte zou hebben geweten dat ze uit een misdrijf afkomstig waren.

Tijdens de zitting op 19 januari 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf en een taakstraf had geëist. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens is gelast dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van witwassen waar de wetenschap van de verdachte cruciaal is voor de veroordeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001785-17
Datum uitspraak: 2 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13‑265090-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) aan vreemde valuta (te weten 200.000 Noorse Kronen en/of 280 Zwitserse Franken) en/of een geldbedrag aan euro's (totaal 13.450 euro), in elk geval enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
hij/zij op of omstreeks 22 december 2016 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) aan vreemde valuta (te weten 200.000 Noorse Kronen en/of 280 Zwitserse Franken) en/of een geldbedrag aan euro's (totaal 13.450 euro), in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als eerste (alternatief/cumulatief) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot één dag gevangenisstraf en een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen van 1.515 Euro en 280 Zwitserse Franken aan de verdachte zullen worden geretourneerd.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Noch uit het dossier, noch overigens uit het onderzoek ter terechtzitting, is in voldoende mate gebleken dat de verdachte wist dat de geldbedragen, bij het wisselen waarvan hij betrokken was, uit misdrijf afkomstig waren. Ook voor de onderbouwing van de stelling dat verdachte redelijkerwijs diende te vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren, bestaan onvoldoende concrete aanknopingspunten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.515 Euro en 280 Zwitserse Franken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2018.
[adres 2]