In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een personenauto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De tenlastelegging betrof een incident op 24 februari 2015 te Purmerend, waar de verdachte, wetende dat zijn rijbewijs ongeldig was, toch een motorrijtuig bestuurde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week en een werkstraf van 20 uren geëist, maar het hof heeft besloten de gevangenisstraf van 10 dagen te handhaven. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte niet aanwezig was bij de zitting en geen inzicht gaf in zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen, gegrond op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.