ECLI:NL:GHAMS:2018:877
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en recidivegevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2018, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank bekeken, en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G. Matze, gehoord.
Het hof heeft zich verenigd met de beschikking waarvan beroep, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was. Het hof oordeelt dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechter-commissaris van 16 februari 2018. De stelling van de raadsvrouw dat een onherroepelijke strafbeschikking voor een soortgelijk feit niet mag worden betrokken bij de beoordeling van recidivegevaar, vindt geen steun in het recht. Het hof neemt de overwegingen van de rechter-commissaris van 19 januari 2018 in aanmerking en concludeert dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een reclasseringstraject.
Het persoonlijke belang van de verdachte, met name de zorg voor zijn hulpbehoevende zus, weegt niet op tegen de maatschappelijke veiligheid. Het hof wijst daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af en ziet geen aanleiding voor een nader rapport van de reclassering. De beslissing van het hof is dat het beroep tegen de bestreden beschikking wordt afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.