ECLI:NL:GHAMS:2018:875
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling voorlopige hechtenis en gevangenhouding in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in het huis van bewaring PPC Den Haag. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 21 februari 2018 een bevel tot verlening van zijn gevangenhouding had gegeven. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank, waarin het hoger beroep werd ingesteld. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. J. van Weerts, gehoord.
De raadsman voerde aan dat de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing was, en dat er geen bevel tot gevangenhouding had mogen worden gegeven, omdat er naar zijn verwachting geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden opgelegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze situatie zich niet voordoet. Gezien de gedragskundige rapportages moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat aan de verdachte, in geval van veroordeling, een maatregel kan worden opgelegd die leidt tot vrijheidsbeneming, waarvan de duur naar verwachting de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte periode zal overstijgen.
De uiteindelijke beslissing over de vraag of het civiele traject moet prevaleren boven het strafrechtelijke traject zal tijdens de inhoudelijke behandeling op 1 mei 2018 aan de orde komen. Het hof heeft het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen, waarmee de voorlopige hechtenis van de verdachte is gehandhaafd. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.