ECLI:NL:GHAMS:2018:874

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
200.226.794/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek ondernemingsraad tot intrekking besluit verhuizing en uitbesteding door Möhringer Liften B.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de ondernemingsraad van Möhringer Liften B.V. om voor recht te verklaren dat het besluit van 5 oktober 2017, waarin werd besloten tot verhuizing naar Den Haag en uitbesteding van de werkplaats- en magazijnactiviteiten, niet in redelijkheid kon worden genomen. De ondernemingsraad stelde dat de voordelen van de verhuizing en uitbesteding niet opwogen tegen de risico's en bezwaren, en dat het besluit in strijd was met het convenant dat de zelfstandigheid van Möhringer waarborgt. De Ondernemingskamer oordeelde echter dat Möhringer de voordelen van de verhuizing en uitbesteding in redelijkheid had kunnen inschatten en dat het besluit voldoende gemotiveerd was. De Ondernemingskamer wees het verzoek van de ondernemingsraad af, waarbij werd benadrukt dat Möhringer de keuze had om gefaseerd te besluiten en dat de procedurele bezwaren van de ondernemingsraad niet opgingen. De Ondernemingskamer concludeerde dat de ondernemingsraad voldoende was geïnformeerd over de beweegredenen en gevolgen van het besluit, en dat de afwegingen van Möhringer niet kennelijk onredelijk waren.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.226.794/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 16 maart 2018
inzake
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN MÖHRINGER LIFTEN B.V.,
gevestigd te Haarlem,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. L.J.M. van Westerlaak, kantoorhoudende te Utrecht,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MÖHRINGER LIFTEN B.V,
gevestigd te Haarlem,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. M.A. Kuyt-Fokkensen
mr. E.J. Houben, beiden kantoorhoudende te Voorburg.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid met de ondernemingsraad en verweerster met Möhringer.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 3 november 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht voor recht te verklaren dat Möhringer bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 5 oktober 2017, althans niet tot de eerste twee deelbesluiten, inhoudende:
-1 dat Möhringer gaat verhuizen naar Den Haag;
-2 dat de werkplaats-activiteiten en de magazijn-functie zullen worden ondergebracht bij (een) strategische partner(s) waarbij nader overleg zal plaatsvinden en advies zal worden gevraagd aan de ondernemingsraad wanneer de beoogd strategische partner(s) is/zijn gevonden;
waaraan het derde deelbesluit is gekoppeld:
-3 dat Möhringer blijft voortbestaan als volwaardige entiteit in al zijn facetten (NI en BI).
De ondernemingsraad heeft daarbij verzocht bij wege van voorzieningen Möhringer de verplichting op te leggen het besluit, althans de eerste twee deelbesluiten in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken en Möhringer te verbieden handelingen te (doen) verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
1.3
Möhringer heeft bij op 27 december 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 11 januari 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en wat mr. Van Westerlaak betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De vaststaande feiten

2.1
Möhringer is in 1915 in Haarlem opgericht als machinefabriek. Zij ontwerpt en produceert sinds 70 jaar in eigen beheer
custom designliftinstallaties en verzorgt tevens onderhoud en renovatie. Bij Möhringer werken circa 90 medewerkers. Möhringer heeft voor het ontwerp van haar liftinstallaties eigen engineers in dienst. Daarnaast beschikt Möhringer in Haarlem over een eigen magazijn met drie medewerkers en een werkplaats met vijf medewerkers. Het merendeel van de onderdelen voor de te bouwen en onderhouden liftinstallaties wordt extern ingekocht. Een deel van de onderdelen wordt vervaardigd in de werkplaats.
2.2
Möhringer is sinds 1999 onderdeel van de internationale Schindler Groep. Haar aandelen worden gehouden door Schindler Liften B.V., gevestigd te Den Haag (hierna: Schindler NL). De aandelen in Schindler NL worden gehouden door de Belgische vennootschap S.A. Schindler N.V. Schindler NL en Möhringer vormen samen de afdeling Nederland binnen de Schindler Groep.
2.3
Op 11 november 2016 heeft Möhringer de ondernemingsraad gevraagd te adviseren over het voorgenomen besluit om Annick Martin (hierna: Martin) en Koert Sloot (hierna: Sloot) te benoemen als statutair bestuurders van Möhringer en Möhringer te brengen onder de directie van de regio Benelux Noord van het Schindler concern, onder leiderschap van Sloot. Op 22 december 2016 heeft de ondernemingsraad negatief geadviseerd ten aanzien van met name de benoeming van Sloot en het onderbrengen van Möhringer onder de directie van de regio Benelux Noord onder leiderschap van Sloot, omdat – kort gezegd – Sloot ook de functie van Algemeen Directeur van Schindler NL zou gaan vervullen en de ondernemingsraad vreesde voor een belangenverstrengeling. Bij brief van 3 januari 2017 heeft het bestuur van Möhringer (onder meer) meegedeeld dat zij heeft besloten om alleen Martin aan te stellen als statutair bestuurder en, in weerwil van het advies van de ondernemingsraad, Möhringer onder te brengen onder de directie van de regio Benelux Noord en Sloot tot directeur te benoemen.
2.4
Naar aanleiding van het advies en het genomen besluit heeft tussen het bestuur van Möhringer en de ondernemingsraad nader overleg plaatsgevonden dat heeft geresulteerd in een op 25 januari 2017 gesloten convenant tussen enerzijds Möhringer en Schindler Benelux en anderzijds de ondernemingsraad (hierna: het convenant). In de preambule van het convenant wordt overwogen dat partijen nader hebben overlegd teneinde een procedure bij de Ondernemingskamer te voorkomen en dat dit heeft geleid tot een compromis bestaande in een aantal afspraken. In de preambule is vervolgens opgenomen:
“Dat het de bedoeling van deze afspraken is de eigen Möhringer-identiteit, inclusief de eigen marktpositie en het familiebedrijfgevoel zoveel mogelijk te verzekeren”.
2.5
Tijdens een overlegvergadering van 8 juni 2017 is de ondernemingsraad geïnformeerd over gesprekken van het bestuur van Möhringer met Carlos Guembe (hierna: Guembe), lid van de Group Executive Committee van Schindler Groep, verantwoordelijk voor onder meer de Benelux. In die gesprekken zijn drie opties aan de orde gekomen, te weten de verkoop van Möhringer, de integratie van Möhringer in Schindler NL en ten slotte het handhaven van Möhringer als zelfstandige entiteit binnen de groep, met aanpassing van de strategie van Möhringer met een focus op
custom design. In de vergadering heeft Möhringer meegedeeld dat is gekozen voor de laatstgenoemde optie als voorkeursscenario, met de opdracht nader onderzoek te verrichten naar de werkplaats en synergiën om kostenbesparing te realiseren. Möhringer heeft aangekondigd dat de ondernemingsraad om advies gevraagd zal worden. Vooruitlopend hierop wordt de ondernemingsraad alvast op hoofdlijnen geïnformeerd over de plannen, te weten de intentie om Möhringer als volwaardige entiteit te laten voortbestaan, om te verhuizen naar de vestiging van Schindler NL in Den Haag en om de werkplaats-functie uit te besteden.
2.6
Op 22 juni 2017 heeft Möhringer de ondernemingsraad advies gevraagd over een voorgenomen besluit, dat - voor zover van belang - bestaat uit drie onderdelen:
“1. Allereerst de intentie om Möhringer volwaardig als entiteit te laten voortbestaan in al zijn facetten (Nl en BI[nieuwe en bestaande liften, opmerking Ondernemingskamer
]);
2.Ten tweede de voorgenomen verhuizing naar Den Haag;
(…)
4.Verder de outsourcing van de werkplaats en de magazijnfunctie in Haarlem, waarbij het voornemen is om een strategisch partnership op te zetten met een andere partij/andere partijen.”
Möhringer heeft - samengevat - als beweegredenen voor het voorgenomen besluit genoemd dat de resultaten van Möhringer de laatste jaren ernstig onder druk staan en Schindler Groep eist dat er op korte termijn maatregelen worden genomen. Möhringer is gevestigd in een verouderd pand en de huisvestingskosten bedragen op dit moment ongeveer € 230.000,- per jaar. De verhuizing naar Den Haag in het pand van Schindler NL levert een besparing op van € 163.000 per jaar. De bestaande machines in de werkplaats zijn vrijwel volledig afgeschreven en er zal naar verwachting een bedrag van € 200.000 tot € 250.000 moeten worden geïnvesteerd. Vanuit de Schindler Groep bestaat niet de bereidheid om nog in dit machinepark te investeren. Door de outsourcing zal een verhoging van de efficiency en een kostenbesparing kunnen worden gerealiseerd. Een ander voordeel van de voorgenomen verhuizing naar hetzelfde pand in Den Haag waar Schindler NL is gehuisvest, is dat op den duur nauwere samenwerking en bijkomende synergievoordelen kunnen worden bereikt, onder meer doordat de (ondersteunende) afdelingen op één locatie samen met Schindler NL worden geconcentreerd. Möhringer sluit niet uit dat als gevolg daarvan enkele medewerkers ontslagen zullen moeten worden, maar is bereid toe te zeggen dat er binnen 12 maanden na de verhuizing geen medewerkers gedwongen zullen worden ontslagen als gevolg van de reorganisatie. Als gevolg van de verhuizing zal een deel van het kantoorpersoneel worden geconfronteerd met een langere reistijd en hogere reiskosten. Om deze gevolgen op te vangen wordt overleg gevoerd met de vakbonden over een Sociale Regeling. Möhringer zal proberen (een) partij(en) te vinden die de werkplaats en het magazijn met de betrokken werknemers overneemt, zodat de werknemers hun baan kunnen behouden. Als bekend is welke partij(en) dat zijn zal Möhringer opnieuw met de ondernemingsraad in overleg treden.
2.7
Op 5 juli 2017 heeft een informatiebijeenkomst voor het personeel plaatsgevonden.
2.8
Bij e-mail van 6 juli 2017 heeft de ondernemingsraad aan Möhringer vragen gesteld met betrekking tot de adviesaanvraag en het voorgenomen besluit en Möhringer verzocht een en ander nader toe te lichten. Bij brief van 2 augustus 2017 heeft Möhringer de gestelde vragen beantwoord en nadere informatie verschaft. Op 10 augustus 2017 heeft een overlegvergadering plaatsgevonden. Bij e-mails van 22 augustus 2017 heeft Möhringer nog een correctie doorgegeven en nadere informatie gestuurd.
2.9
De ondernemingsraad heeft in samenspraak met een externe adviseur een alternatief plan opgesteld, waarbij de locatie in Haarlem en de werkplaats behouden blijven. Op 7 september 2017 heeft de ondernemingsraad het alternatieve plan in een overlegvergadering met het bestuur van Möhringer gepresenteerd. Het alternatieve plan houdt - kort gezegd – in dat een strategische partner wordt gezocht die de werkplaats wil overnemen en voortzetten met vanuit Möhringer gedetacheerde werknemers en dat het gebouw met het kantoor en de werkplaats in Haarlem wordt verkocht aan een investeerder, waarna het gebouw wordt (onder)gehuurd door de strategische partner en Möhringer. Verder wordt voorgesteld de verkoop te stimuleren door 4 extra salesmanagers aan te trekken en de productie in ploegendiensten te doen plaatsvinden.
2.1
Op 15 september 2017 heeft de ondernemingsraad een negatief advies uitgebracht. De ondernemingsraad heeft geadviseerd niet over te gaan tot de voorgenomen besluiten om Möhringer te verhuizen naar Den Haag en de werkplaats en het magazijn uit te besteden. Het advies houdt - samengevat - onder meer in dat de voorgenomen besluiten in feite leiden tot een volledige ontmanteling van Möhringer en daarom onverenigbaar zijn met het uitgangspunt dat Möhringer als zelfstandige identiteit behouden blijft, zoals is neergelegd in het convenant. Verder zijn de organisatorische gevolgen niet duidelijk. Onzeker is of een strategische partner gevonden zal kunnen worden, wie dat zal zijn en wat de (meer)kosten daarvan zullen zijn. Als gevolg van de uitbesteding zal de directe afstemming tussen engineering en productie verloren gaan, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit en effectiviteit van de productie. De ondernemingsraad begrijpt dat er maatregelen genomen moeten worden om tot een verbetering van het resultaat te komen en erkent dat de verhuizing naar Den Haag tot besparing van huisvestingskosten en synergie-effecten kan leiden, maar benadrukt dat daar ook risico’s aan verbonden zijn. Draagvlak onder het personeel ontbreekt, hetgeen tot (verdere) uitstroom van gekwalificeerd personeel kan leiden. Bestaande klanten zullen een samengaan met Schindler NL waarschijnlijk niet willen accepteren en onduidelijk is of en wanneer voor de uit te besteden productie een strategische partner kan worden gevonden. Verder zijn de concrete personele gevolgen voor met name de werkplaats- en magazijnmedewerkers onduidelijk. Het adviestraject is ook procesmatig beroerd is verlopen. Uit de adviesaanvraag bleek niet helder wat nu de precies het volledige voorgenomen besluit was en wat de beweegredenen en de te bereiken doelen waren. Met de verstrekte aanvullende informatie werden onverwacht nieuwe beweegredenen ter tafel gebracht, zoals een beoogde cultuuromslag naar een betere samenwerking tussen Schindler NL en Möhringer. Het voorgestelde alternatieve plan werd direct afgewezen. De belofte om daar nog eens over na te denken en er voor 14 september 2017 op terug te komen, is niet nagekomen. De ondernemingsraad acht het voorgenomen besluit ten slotte innerlijk tegenstrijdig:
“De intentie om Möhringer volwaardig als entiteit te laten voortbestaan in al zijn facetten, is eenvoudigweg niet verenigbaar met de verhuizing naar Den Haag en de outsourcing van de werkplaats en het magazijn naar een strategische partner op voorwaarden die nog volstrekt onbekend zijn.”
2.11
Op 5 oktober 2017 heeft Möhringer, in afwijking van het advies van de ondernemingsraad het besluit genomen (bestaande uit drie onlosmakelijk met elkaar verbonden deelbesluiten);

“ dat MOH [de Ondernemingskamer begrijpt: Möhringer] blijft voortbestaan als volwaardige entiteit in al zijn facetten (NI en BI),

en dat MOH gaat verhuizen naar Den Haag (naar de vestiging van HAG [opmerking Ondernemingskamer
),

en dat de werkplaats-activiteiten en de magazijn-functie zullen worden ondergebracht bij (een) strategische partner(s) waarbij nader overleg zal plaatsvinden en advies zal worden gevraagd aan de OR wanneer die beoogd strategische partner(s) is/zijn gevonden."
2.11
Dit besluit heeft Möhringer bij brief van diezelfde datum aan de ondernemingsraad ter kennis gebracht. Het besluit bevat onder meer een bespreking van het door de ondernemingsraad voorgestelde alternatieve plan. Möhringer concludeert - samengevat - dat zij verwacht dat zij met het alternatieve plan niet zal kunnen voldoen aan de gewenste
rendementsverbetering. Möhringer wordt in het alternatieve plan te zeer afhankelijk van de in hetzelfde pand gevestigde strategische partner. Daarbij komt dat het plan uitgaat van één strategische partner terwijl de voorkeur bestaat voor meerdere partijen. In het alternatieve plan wordt uitgegaan van extra salesforce (4 personen) en dus extra kosten. Möhringer verwacht met het alternatieve plan minder bezuiniging als gevolg van het onderbrengen van de werkplaats bij een strategische partner, omdat werknemers van Möhringer worden gedetacheerd bij de strategische partner, in plaats van daar in dienst te komen. De suggestie om de productie meer in ploegendiensten te gaan uitvoeren, leidt juist tot hogere kosten en het verschil in de huisvestingskosten tussen het besluit en het alternatieve plan bedraagt ongeveer € 50.000, waardoor het nog lastiger wordt de gewenste rendementsverbetering te realiseren. Möhringer verwacht van het alternatieve plan minder synergievoordelen, omdat er nog steeds twee locaties zullen zijn in plaats van één, terwijl zulks ook niet bijdraagt aan het streven een cultuuromslag bij Schindler NL en Möhringer te realiseren. Het handhaven van de locatie in Haarlem beantwoordt evenmin aan de wens vanuit Schindler Groep om in Nederland één locatie te hebben.
2.12
In het besluit gaat Möhringer vervolgens in op de bezwaren van de ondernemingsraad in het advies. Zij schrijft - samengevat - dat het voor Möhringer goed mogelijk moet zijn om vanuit Den Haag en met (een) strategische partner(s) met een eigen identiteit te blijven functioneren. Het feit dat Möhringer al lang in Haarlem is gevestigd, betekent niet dat het bedrijf niet zou kunnen verhuizen. Möhringer verwacht dat huisvesting in hetzelfde pand als Schindler NL in Den Haag leidt tot verbeterende relaties met Schindler NL en een cultuuromslag, hetgeen de prestaties van Möhringer ten goede zal komen. Verkoop van het - op zich niet bijzondere - pand in Haarlem doet geen afbreuk aan de identiteit van Möhringer. Als gevolg van dit besluit zal beslist geen sprake zijn van een ‘ontmanteling van Möhringer’. Omdat de mogelijke strategische partner(s) nog niet is/zijn gevonden kan Möhringer daarover nog niets melden. Wel zal zodra sprake is van een voorgenomen besluit over de beoogde strategische partner(s) voor het onderbrengen van de werkplaats en het magazijn, de ondernemingsraad om advies worden gevraagd en kunnen eventuele vragen worden beantwoord.
Möhringer acht het bezwaar van de grotere afstand tussen engineering en werkplaats minder zwaarwegend dan de synergievoordelen na de verhuizing van het kantoor naar de locatie van Schindler NL, het tot het tot elkaar brengen van beide culturen, het optimaliseren van het gebruik van het vastgoed en één locatie in Nederland voor de Schindler Groep, met de daaraan verbonden managerial voordelen. Bovendien is het met de huidige techniek voor engineering goed mogelijk om "op afstand" van de werkplaats te werken en zo nodig incidenteel ter plekke te gaan kijken, waarbij het streven is om zodanige engineering voorbereiding uit te voeren dat ter plekke in de werkplaats kijken niet of nauwelijks hoeft plaats te vinden. Möhringer onderschrijft dat aan het besluit risico's zijn verbonden, maar zij schat die risico's anders in. Zij verwacht dat het zal lukken het merendeel van het personeel te behouden en dat het verlies aan klanten als gevolg van het (voorgenomen) besluit beperkt zal blijven. Möhringer verwacht een nieuw elan als Möhringer in hetzelfde pand als Schindler NL is gehuisvest met synergievoordelen, een cultuuromslag en een echt Schindler Groepsgevoel, met behoud van de eigen Möhringer identiteit. Möhringer verwacht dat de kostprijs van custom design liften zal dalen als gevolg van het besluit, met als gevolg een hogere bijdrage van Möhringer aan het groepsresultaat van Schindler. Van hogere transportkosten zal geen sprake zijn, omdat vaak rechtstreekse levering aan de bouwlocatie vanuit de strategische partner mogelijk zal zijn. Dat er nog ‘losse eindjes’ zijn en risico's verbonden zijn aan het besluit weerhoudt Möhringer er niet van de stap te nemen. Möhringer acht deze risico’s beheersbaar.
Voor de buitendienst (44 werknemers) verandert er niets als gevolg van het besluit. Voor het kantoorpersoneel (38 werknemers) gaat het om een wijziging van de standplaats van Haarlem naar Den Haag (minder dan 60 kilometer) en voor hen geldt een baangarantie van (tenminste) één jaar, maar ook nadien verwacht Möhringer niet dat als gevolg van de te behalen synergievoordelen gedwongen ontslagen zullen vallen. Voor de werkplaats- en magazijnmedewerkers (4 respectievelijk 2 werknemers) is nog niet zeker of deze zullen kunnen overgaan naar de strategische partner(s). Möhringer verwacht dat als dat niet mogelijk is zij herplaatst kunnen worden binnen Möhringer of Schindler. Voor het geval ook dat niet mogelijk zou zijn is al overleg gevoerd met de vakbonden en zal nogmaals overleg worden gevoerd.
Möhringer schrijft dat zij zich heeft ingespannen om de ondernemingsraad vanaf het begin van 2017 intensief bij de besluitvorming te betrekken. De gewenste "cultuuromslag” bij Möhringer is niet nieuw, maar wordt ook al vermeld in het rapport van de Steering Committee. Möhringer begrijpt dat het kantoorpersoneel het besluit om naar Den Haag te verhuizen moeilijk kan verteren, maar, alles overziend, ziet zij geen onoverkomelijke problemen of onduidelijkheden die haar ervan zouden weerhouden het besluit nu te nemen, waarbij zij laat weten uiteraard over de uitvoering nog nader overleg met de ondernemingsraad te zullen hebben.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn verzoek voor recht te verklaren dat Möhringer bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 5 oktober 2017 - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd:
  • Het is onduidelijk wie de beoogde strategische partner(s) is/zijn, welke kosten de uitbesteding met zich brengt en of een strategische partner bereid zal zijn de magazijn- en werkplaatsmedewerkers over te nemen. Daarmee is het besluit prematuur. Möhringer zou eerst (een) geschikte strategische partner(s) moeten vinden en pas dan, op basis daarvan de afweging moeten maken al dan niet te verhuizen en de werkplaats en het magazijn te outsourcen;
  • Gesteld tegenover het kwaliteitsverlies en de toegenomen kosten door de grotere afstand tussen engineering en de werkplaats en het risico op het verlies van gekwalificeerd personeel en bestaande klanten, is onduidelijk wat de reële voordelen van uitbesteding en verhuizing zullen zijn;
  • Verhuizing naar Den Haag bij Schindler NL is in strijd met het convenant dat de eigen identiteit, inclusief de eigen marktpositie, en het familiebedrijfgevoel van Möhringer waarborgt;
  • De adviesaanvraag is warrig en gebrekkig. Naar aanleiding van vragen krijgt de ondernemingsraad niet volledig uitsluitsel. Een voldoende financiële onderbouwing ontbreekt nu de strategische partners nog onbekend zijn;
  • Het alternatieve plan van de ondernemingsraad is niet serieus genomen en wordt in het besluit onvoldoende weerlegd. Uit het alternatieve plan blijkt dat het plan van Möhringer niet proportioneel is en in strijd met het lange-termijn-denken;
  • Het besluit is onvoldoende gemotiveerd en innerlijk tegenstrijdig. De beoogde cultuuromslag en de verhuizing naar het pand van Schindler NL in Den Haag is in strijd met het besluit dat Möhringer blijft voortbestaan als volwaardige entiteit in al zijn facetten
3.2
Möhringer heeft zich verweerd. De Ondernemingskamer zal voor zover van belang hieronder nader op het verweer ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. In het besluit van 5 oktober 2017 wordt beschreven dat de resultaten van Möhringer de afgelopen jaren zijn achtergebleven en dat er maatregelen genomen zullen moeten worden om daarin verbetering te brengen. Zowel het gebouw van Möhringer in Haarlem als het machinepark van de daarin gevestigde werkplaats zijn verouderd en Schindler Groep is niet bereid geld ter beschikking te stellen voor noodzakelijke investeringen in gebouw en machines. Bij Schindler NL in Den Haag staat een verdieping leeg die in principe geschikt is om het kantoorpersoneel van Möhringer te huisvesten, maar waar geen ruimte is voor een werkplaats en magazijn. Schindler Groep dringt aan op verhuizing. Met de verhuizing kan een aanzienlijke structurele besparing op de huisvestingskosten worden gerealiseerd en met de verhuizing zijn voor de ondersteunende afdelingen van Schindler NL en Möhringer synergievoordelen te behalen. Tegen die achtergrond heeft Möhringer de door de ondernemingsraad genoemde bezwaren en risico’s die (mogelijk) aan de voorgenomen uitbesteding en verhuizing verbonden zijn (kwaliteitsverlies, reistijden, afstand werkplaats engineering, onzekerheid en vertrek medewerkers, verlies klanten) afgewogen tegen de voordelen (besparing op huisvesting, verdieping bij Schindler NL staat leeg, synergievoordelen en de hoop op verbeterde samenwerking), mede bezien in het licht van de beperkte mogelijkheden die Möhringer ten dienste staan (geen geld voor noodzakelijke investering in werkplaats/gebouw) en de noodzaak om tot een verbetering van de resultaten te komen. De redenen die Möhringer aanvoert voor dit besluit, die er in de kern op neerkomen dat voor haar de – ook door de ondernemingsraad onderkende –voordelen van de voorgenomen uitbesteding en verhuizing zwaarder wegen dan de mogelijke bezwaren en risico’s (waarvan zij het gewicht beperkter inschat dan de ondernemingsraad), kunnen het besluit in redelijkheid dragen.
3.4
Anders dan de ondernemingsraad betoogt staat het Möhringer daarbij in beginsel vrij om te kiezen voor een gefaseerde besluitvorming, waarbij eerst het principebesluit wordt genomen om te verhuizen en de werkplaatsactiviteiten en de magazijnfunctie onder te brengen bij (een) strategische partner(s) en vervolgens nader te besluiten over de concrete uitvoering daarvan. Möhringer heeft in het besluit van 5 oktober 2017 ook voldoende toegelicht dat de aard en de omvang van de thans in de eigen werkplaats en het magazijn verrichte werkzaamheden niet van dien aard zijn dat deze niet zouden kunnen worden uitbesteed aan een of meer strategische samenwerkingspartner(s). Möhringer heeft in het besluit toegezegd dat indien overgang van de werkplaats- en magazijnmedewerkers naar de nog te vinden strategische partner niet mogelijk zal blijken, bezien zal worden of zij herplaatst kunnen worden binnen Möhringer of Schindler NL en dat, voor het geval ook dat niet mogelijk zal zijn, overleg gevoerd zal worden met de vakbonden. Onder deze omstandigheden is niet onredelijk dat Möhringer ervoor heeft gekozen eerst het besluit tot verhuizing en uitbesteding te nemen om pas daarna op zoek te gaan naar de strategische partner(s).
3.5
De ondernemingsraad heeft verder aangevoerd dat het besluit onverenigbaar en in strijd is met de in het convenant vastgelegde bedoeling van partijen om de eigen Möhringer-identiteit, inclusief de eigen marktpositie en het familiebedrijf gevoel zo veel mogelijk te verzekeren. Uit het besluit van 5 oktober 2017 volgt dat het voornemen is dat Möhringer ook na verhuizing blijft bestaan als zelfstandige onderneming, met een eigen bestuur en een nadruk op
custom designliftontwerp. Möhringer behoudt daartoe haar eigen merk en verkoopafdeling, haar eigen engineering en serviceafdeling, voor zowel nieuwe liften als onderhoud en/of renovatie van bestaande liften. Möhringer heeft zich, gelet op de afwegingen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het besluit niet in strijd is met de in het convenant in algemene bewoordingen omschreven bedoeling van partijen. Het voorgaande brengt tevens mee dat ook het bezwaar dat het besluit innerlijk tegenstrijdig is, niet opgaat. De keuze om naar Den Haag te verhuizen en de werkplaats en het magazijn uit te besteden is tegen de achtergrond van de daarop in het besluit gegeven toelichting niet onverenigbaar met het (deel)besluit dat Möhringer blijft voortbestaan als volwaardige entiteit in al zijn facetten.
3.6
Ten aanzien van de door de ondernemingsraad aangevoerde procedurele bezwaren geldt dat uit de adviesaanvraag zoals, die hiervoor onder rov 2.6 is weergegeven, voldoende duidelijk blijkt wat het voorgenomen besluit inhoudt. De Ondernemingskamer ziet geen aanknopingspunt voor het bezwaar dat de adviesaanvraag warrig en gebrekkig zou zijn. Ook het bezwaar van de Ondernemingsraad dat hij onvoldoende uitsluitsel heeft gekregen gaat niet op. De Ondernemingskamer stelt vast dat de ondernemingsraad, mede op basis van de door Möhringer in de overlegvergadering van 8 juni 2017 aangekondigde adviesaanvraag, de naar aanleiding van de vragen van de ondernemingsraad bij brief van 2 augustus 2017 verstrekte nadere informatie en het besprokene in de overlegvergadering van 10 augustus 2017, voldoende op de hoogte was van de aan het voorgenomen besluit ten grondslag liggende beweegredenen en doelstellingen, de verwachte gevolgen voor de medewerkers en de in dat kader te nemen maatregelen, om daarover zijn mening te kunnen vormen en dienaangaande te kunnen te adviseren, zoals hij ook heeft gedaan.
3.7
Möhringer is in het besluit inhoudelijk ingegaan op het door de ondernemingsraad gepresenteerde alternatieve plan. Möhringer heeft in het besluit uiteengezet dat en waarom zij meent dat zij met het alternatieve plan te zeer afhankelijk wordt van één strategische partner en waarom met het alternatieve plan niet wordt voldaan aan de gewenste rendementsverbetering. Zij heeft ook gewezen op het verschil in huisvestingskosten tussen het besluit en het alternatieve plan, dat ongeveer € 50.000 bedraagt, terwijl ook de extra salesforce en het werken in ploegendiensten meerkosten meebrengen. Möhringer verwacht van het alternatieve plan voorts minder synergievoordelen omdat er nog steeds op verschillende locaties wordt gewerkt terwijl zulks ook niet bedraagt aan het streven een cultuuromslag bij te realiseren. Möhringer heeft haar afwijzing van het alternatieve plan daarmee voldoende gemotiveerd.
3.8
Möhringer heeft het besluit ook overigens voldoende gemotiveerd. De in het negatieve advies door de ondernemingsraad genoemde bezwaren zijn daarbij puntsgewijs besproken en meegewogen. Dat Möhringer daarbij tot een andere afweging is gekomen van de volgens haar aan het besluit verbonden (mogelijke) voor- en nadelen, staat haar als ondernemer in dit geval vrij en dat maakt het besluit niet kennelijk onredelijk.
3.9
De slotsom luidt dat de door de ondernemingsraad aangevoerde feiten en omstandigheden, ieder afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, niet kunnen leiden tot het oordeel dat Möhringer niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.W.H. Vink raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en prof. dr. mr. S. Ten Have, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en uitgesproken door de jongste raadsheer ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 16 maart 2018.