ECLI:NL:GHAMS:2018:866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
23-000879-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte is beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 24 augustus 2015 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde en openlijk geweld. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep zijn aanwezigheid bij de vechtpartij erkend, maar ontkende actief geweld te hebben gepleegd. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk heeft bijgedragen aan het geweld, wat blijkt uit getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 2.718,29 bedraagt. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000879-16
datum uitspraak: 2 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-706625-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm en/of een of meer botbreuk(en) (waardoor voornoemde [slachtoffer] een bepaalde periode zijn werkzaamheden en/of zijn beroep niet heeft kunnen verrichten en/of uitoefenen), heeft toegebracht, door eenmaal of meermalen (met kracht) te duwen van/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen in/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en), in elk geval tegen het lichaam vaan voornoemde [slachtoffer];
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet terwijl, voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) heeft/hebben geduwd en/of eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2:
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Westerpark, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen in/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], welk (mede) door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken arm en/of een of meer botbreuk(en)), althans enig lichamelijk letsel voor voornoemd [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feit 1

Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Als gevolg van het toegepaste geweld heeft het slachtoffer onder meer een gebroken elleboog opgelopen. Hoewel dit ernstig letsel is, is dit – gelet op de aard van de verwonding, de medische behandeling en de herstelperiode – ontoereikend om aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ook door de advocaat-generaal en de raadsman aangevoerd. Reeds daarom zal de verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Na in eerste aanleg elke aanwezigheid en betrokkenheid bij het ten laste gelegde te hebben ontkend, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij wel aanwezig is geweest bij het ten laste gelegde, maar dat hij geen geweldhandelingen heeft gepleegd. In dat verband heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, omdat onbekend is hoe groot de groep was, zodat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft geschopt en geslagen en (dus) dat hij tezamen en in vereniging heeft gehandeld.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
  • Het slachtoffer heeft verklaard dat een jongen, die deel uitmaakte van een groep van ongeveer vier jongens en één vrouw, met hem begon te vechten waarna ook de andere jongens uit de groep met hem begonnen te vechten. Het slachtoffer viel direct op de grond en werd verscheidene malen geschopt tegen zijn lichaam.
  • Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat op het terras een man met twee of drie andere mannen en nog een vrouw zaten en dat zij zag dat het slachtoffer klappen en schoppen kreeg van die man en ook van de vrienden van die man. Het was dus wel drie of vier tegen één. Het slachtoffer lag op de grond en werd nog steeds geschopt.
  • Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat een drietal mannen en een vrouw ruzie hadden met het slachtoffer en dat alle drie de mannen op het slachtoffer aan het intrappen waren terwijl hij op de grond lag.
  • Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat het slachtoffer door vier mannen werd geschopt en geslagen. Nadat de mannen wegrenden, is de getuige, onderwijl de politie bellend, achter hen aangegaan. Uiteindelijk is hij achter één man aan blijven rennen. Die man is door de politie aangehouden. Volgens de getuige heeft de politie niet een andere man aangehouden dan de persoon die hij heeft zien schoppen.
  • Politieambtenaren [naam 1] en [naam 2] hebben de verdachte op aanwijzen van [getuige 3] aangehouden. Bij de aanhouding hebben zij onder meer waargenomen dat de verdachte bloed net onder zijn knie op zijn linker scheenbeen en een ontvelde knokkel op zijn rechterhand had. Tevens had hij bloed op zijn handen.
Uit de getuigenverklaringen wordt niet geheel duidelijk of de groep daders uit drie of vier mannen bestond, maar wel dat alle aanwezige mannen van de groep geweld hebben toegepast. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte niet alleen aanwezig is geweest bij de vechtpartij, maar dat de verdachte ook daadwerkelijk het slachtoffer heeft geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Aldus heeft de verdachte tezamen en in vereniging met anderen gehandeld. Door aldus te handelen hebben de verdachte en de medeverdachten ook minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat niet is komen vast te staan dat de verdachte de schop heeft gegeven waardoor de breuk in de elleboog is ontstaan, doet hieraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op 24 augustus 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, meermalen met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op 24 augustus 2015 te Amsterdam met anderen, aan de openbare weg, het Westerpark, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het duwen tegen het lichaam van [slachtoffer], ten gevolge waarvan [slachtoffer] op de grond is gevallen, en vervolgens, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, meermalen met kracht slaan en schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer].
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat de verdachte dan zijn baan zou verliezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op de bewuste avond werd een vriendin van het slachtoffer op het terras van de [club] in het gezicht gespuugd door een onbekend gebleven man. Toen het slachtoffer het voor haar opnam, viel deze man hem aan. De vrienden van de man, waaronder de verdachte, kwamen erbij en hebben, zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, het slachtoffer geslagen en op hem ingetrapt en ingeschopt. Ook toen het slachtoffer op de grond lag, zijn de mannen doorgegaan met schoppen. Volgens een van de getuigen lag het slachtoffer als een zielig hoopje mens op de grond. Als gevolg van het geweld is de rechter elleboog van het slachtoffer gebroken, waardoor deze geopereerd moest worden en een metalen plaat in zijn arm heeft gekregen. Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige en laffe strafbare feiten, die nare gevolgen voor het slachtoffer hebben (gehad). Geweldsmisdrijven als de onderhavige versterken in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid, zeker in dit geval, waar de mishandeling zich op een terras met publiek heeft afgespeeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst erkend bij de openlijke geweldpleging aanwezig te zijn geweest, maar is aan de andere kant blijven ontkennen bijgedragen te hebben aan het schoppen en slaan van het slachtoffer. Dit hoewel volstrekt duidelijk is geworden dat hij deze bijdrage wel heeft geleverd. Aldus heeft hij niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen op zich genomen. Het hof weegt dit zwaar in het nadeel van de verdachte.
Het voorgaande brengt mee dat uit het oogpunt van zowel vergelding als speciale preventie enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet hieraan geen recht. Ook in de door de verdediging naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding de straf te matigen, dan wel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.718,29 bestaande uit € 1.618,29 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in haar geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, omdat de verdachte bereid is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Voor zover de schade het rechtstreekse gevolg is geweest van de bijdrage die een ander aan het bewezenverklaarde heeft geleverd, overweegt het hof dat de kans dat die ander de schade aldus zou toebrengen de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.718,29 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.618,29 (duizend zeshonderdachttien euro en negenentwintig cent) aan materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.718,29 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.618,29 (duizend zeshonderdachttien euro en negenentwintig cent) aan materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 24 augustus 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 maart 2018.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.