ECLI:NL:GHAMS:2018:828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.198.801/01 + 200.208.337/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onrechtmatige daad tegen ontslagen werknemer en postzegelhandelaar wegens verkoop van postzegels

In deze zaak vorderde Compass Group Nederland Holding B.V. schadevergoeding van [Y], een voormalig werknemer, en [X], een postzegelhandelaar, wegens onrechtmatige daad. [Y] was ontslagen op staande voet nadat ontdekt was dat hij postzegels, die toebehoorden aan Compass, had ontvreemd en verkocht aan [X]. Compass vorderde een bedrag van € 140.336,55, dat zij stelde te hebben verloren door de onrechtmatige handelingen van [Y] en [X]. De rechtbank had de vordering tegen [Y] gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tegen [X] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van Compass tegen [X] verworpen, oordelend dat [X] niet wist of had moeten weten dat [Y] onrechtmatig handelde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de vordering tegen [X] betrof, maar oordeelde dat Compass wel degelijk vorderingsgerechtigd was voor een deel van de schade die [Y] had veroorzaakt. Het hof hield verdere beslissingen aan, zodat [Y] zich nog kon uitlaten over de schadeomvang. De zaak illustreert de complexiteit van aansprakelijkheid bij onrechtmatige daad en de rol van goede trouw in commerciële transacties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.198.801/01
200.208.337/01
zaaknummers rechtbank Noord-Holland: C/15/231578/HA ZA 15-611
C/15/235084/HA ZA 15-765
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 maart 2018 (bij vervroeging)
in de zaken van
(200.198.801/01)
COMPASS GROUP NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. A.W. Brantjes te Amsterdam,
tegen

1.[X] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.R. Freeman te Valkenswaard,
2.
[Y],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: M.M. van Til te Amsterdam,
geïntimeerden in principaal beroep,
appellanten in incidenteel beroep;
en
(200.208.337/01)
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. R.R. Freeman te Valkenswaard,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellant in incidenteel beroep,
advocaat: M.M. van Til te Amsterdam.
Partijen worden hierna Compass, [X] en [Y] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.198.801/01:
Compass is bij dagvaardingen van 16 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016, onder zaaknummer C/15/231578/HA ZA 15-611, voor zover gewezen tussen Compass als eiseres en [Y] en [X] als gedaagden. De appeldagvaardingen bevatten de grieven. Aan de appeldagvaardingen zijn producties gehecht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [Y] , met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdend incidenteel appel van [X] , met producties;
- akte van [X] , met producties;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel in het geding tegen [Y] ;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel in het geding tegen [X] .
Compass heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog haar vorderingen in eerste aanleg zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten (met nakosten).
[Y] heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven in principaal beroep en in incidenteel beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Compass, met (uitvoerbaar bij voorraad) beslissing over de proceskosten.
[X] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Compass, met (uitvoerbaar bij voorraad) beslissing over de proceskosten.
In incidenteel beroep heeft Compass geconcludeerd tot verwerping van de incidentele grieven van [Y] en [X] , met (uitvoerbaar bij voorraad) beslissing over de proceskosten (met wettelijke rente).
Partijen hebben bewijs aangeboden van hun stellingen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 januari 2018 doen bepleiten, Compass door mr. Brantjes voornoemd, [X] door mr. Freeman voornoemd en [Y] door mr. N.A. Berenschot, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Compass heeft voorafgaand aan de zitting aanvullende producties (genummerd 4 en 5) toegestuurd. Van de zijde van [Y] en [X] is bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van productie 4 (bestaande uit twee ordners). De voorzitter heeft namens het hof meegedeeld dat het hof hierop bij arrest zal beslissen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
In de zaak met zaaknummer 200.208.337/01:
[X] is bij dagvaarding van 20 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2016 onder zaaknummer C/15/235084/HA ZA 15-765 gewezen tussen [X] als eiser en [Y] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven. Aan de appeldagvaarding zijn producties gehecht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, met producties;
-memorie van antwoord in het incidenteel appel;
- akte van [X] .
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering in eerste aanleg alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
[Y] heeft in principaal en in incidenteel beroep geconcludeerd zoals vermeld aan het slot van zijn memorie.
[X] heeft in incidenteel beroep geconcludeerd “tot persistit”.
Partijen hebben bewijs aangeboden van hun stellingen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 januari 2018 doen bepleiten, [X] door mr. Freeman voornoemd en [Y] door mr. Berenschot voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

In de zaak met zaaknummer 200.198.801/01:
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3 (3.1 t/m 3.12) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In grief 1 van Compass en (incidentele) grief 1 van [X] wordt geklaagd over de vermelding onder 3.6 dat Compass de postzegels die hij heeft ontvreemd aan [X] heeft verkocht. Deze vermelding berust op een kennelijke misslag. Het hof leest met verbetering daarvan in deze overweging in plaats van Compass [Y] . Grief 2 van Compass is gericht tegen de vermelding onder 3.12. Het hof komt hier voor zover nodig nog op terug. In (incidentele) grief 2 klaagt [X] over de vermelding onder 3.9 dat [X] Compass voor de door hem gekochte postzegels heeft betaald door overmaking op een bankrekening ten name van [Y] en/of [A] en dat dit de privé bankrekening is van [Y] en zijn partner. Deze grief faalt nu de vermelde feiten op zichzelf niet in geschil zijn en de volgens [X] door die vermelding ten onrechte vermelde indruk geen grondslag vindt in die feiten. Op de vermelding onder 3.11, waarover [Y] klaagt in grief 1 en [X] in grief 3, komt het hof voor zover van belang nog terug. Voor het overige zijn de door de rechtbank vermelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

In de zaak met zaaknummer 200.198.801/01:
3.1.
[Y] is van 19 maart 2007 tot 24 juli 2015 in dienst geweest van Eurest Services B.V. (hierna: Eurest) in de functie van huismeester. Compass is enig aandeelhouder en bestuurder van Eurest. [Y] was uit hoofde van zijn functie onder meer verantwoordelijk voor de postdiensten waarvan Compass en de andere vennootschappen binnen Compass Group gebruik maken. In 2015 is bij intern onderzoek van Compass gebleken dat de kosten voor de postdiensten voor een groot deel uit de aanschafkosten voor postzegels bestonden, terwijl binnen Compass nauwelijks nog postzegels gebruikt werden. De namens Compass geplaatste bestellingen van postzegels bij Post NL zijn door [Y] verricht. De afgeleverde bestellingen zijn door [Y] of de receptioniste voor ontvangst geparafeerd. Op 24 juli 2015 heeft een gesprek plaatsgehad tussen de HR Director en de Business Development Director van Compass en [Y] . Van dit gesprek is door Compass een verklaring opgesteld die aan het einde van het gesprek door [Y] is ondertekend. Deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Verdwenen postzegels
Het begon met een paar rolletjes van een gesloten locaties. Ongeveer drie jaar geleden. Deze heb ik via marktplaats verkocht. Degene die het via marktplaats heeft gekocht kwam bij hem terug. Wilde graag dat het stopte maar kon er niet mee stoppen. Kon niet stoppen omdat er anders een verschil zou ontstaan in het factuurbedrag. Het geld is opgegaan aan van alles en nog wat. Het kan gaan om rond de 150 000 euro over drie jaar. De helft daarvan is naar hem gegaan en de helft naar de andere persoon. Geen van de paketten zijn geregistreerd geweest die binnenkwamen. Het spijt hem dat hij het vertrouwen geschaadt heeft heeft.
[Y] bestelde postzegels via postweb.nl. Het is altijd rond de 4 000 euro geweest. Nooit meer dan dit. Op het moment dat je dit bestelde via de site kreeg je een bevestigingsmail die [Y] wiste. Vandaag besteld kwam de volgende werkdag binnen. Als het binnenkwam werd middels paraaf voor getekend. De postbezorger zette op het laatst de naam van degene achter de receptie in het apparaat. Deze werd middels paraaf getekend door die persoon. Pakketjes met [Y] zijn naam er op werden aan hem gegeven. Eigenlijk werden alle pakketjes aan hem gegeven. [Y] pakte het pakketje uit zodat hij alleen rolletjes had. Hij stopte de postzegels in een envelop met de ander zijn adres er op. Hij noteerde de helft van de contante waarde. Enkele dagen daarna kreeg [Y] zijn helft van het bedrag op zijn rekening. De andere persoon wist niet dat de postzegels ontvreemd waren in de optiek van [Y] . Het was iemand die in postzegels handelde. Deze persoon was verteld dat de organisaties postzegels minder gebruikte op locaties en zodoende deze verkocht.”
Compass heeft [Y] op 24 juli 2015 namens Eurest op staande voet ontslagen. [Y] heeft de postzegels die hij ontvreemd heeft aan [X] verkocht. [X] handelt beroepsmatig in postzegels en is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Postzegelhandelaren. Tussen [Y] en [X] zijn in de periode 2012 tot 2015 onder meer de volgende e-mailberichten gewisseld:
4 december 2012, [X] aan [Y]
“Hallo [Y] ,
Bedankt voor je mail.
Het volgende.
De velletjes kan ik natuurlijk gebruiken, dit is geen probleem.
Echter de rolletjes zijn wel een probleem.
Er komen op dit moment tamelijk veel rolletjes binnen. (…)”
4 december 2012, [Y] aan [X]
“ [X] ,
Het maakt mij niet zoveel uit, de meeste zegels dateren van 2011 of eerder. Voor de rolletjes nr 1 is 65 % ook goed (€ 1690,00) ipv 75 %, laat me maar weten of dit akkoord is.
De nummer 1 rolletjes zal ik dan zelf verspreiden onder onze collega’s tenzij anders wordt aangegeven door jou.
(…)
Voor de nr 2 rollen weet ik niet wanneer ik deze krijg, we zijn pas op de helft met het terugnemen van postzegels dus dit kan morgen zijn of volgende maand, dit laat ik je weten.”
6 december 2012 [Y] aan [X]
“Zegels gaan vandaag op de bus, echter tot onze verbazing bleken dit zegels te zijn van 2012.
Er is hier even over gebabbeld hoe dit kan, vandaar dat het even geduurd heeft voordat ze worden opgestuurd. (…)”
13 maart 2013 [X] aan [Y]
“Hallo [Y] .
De boekjes van 10 zijn geen probleem en wil ik wel hebben.
De rolletjes gaan op dit moment helemaal niet, omdat Post.NL hheft gezegd, dat de nederlandse gulden zegels per 1 nov as ongeldig worden.
Iedereen wil dus van zijn gulden zegels af, en deze worden met hoge kortingen verkocht.
Maar goed.
Echt interesse heb ik dus niet in de rolletjes.”
14 maart 2013 [Y] aan [X]
“Na overleg is er besloten hier nog enkele maanden mee door te gaan, mede door het feit dat inderdaad het gebruik van postzegels ook door onze locaties niet meer toegestaan wordt. Men verwacht eind juli/augustus alle postzegels te hebben opgehaald.
Omdat de postzegels al betaald waren door derde maakt het voor onze organisatie niets uit wat daarmee gebeurd maar omdat deze wel een waarde vertegenwoordigen staat dit wel op een boekhoud rekening. De personeelsclub houdt deze bij om leuke activiteiten mee te financieren.
Er is het volgende binnen gekomen:
32 maal nr 1 zegel waarde € 3456,00 50% €1728,00
200 maal ned per 10 Waarde € 1080,00 75% €810,00
Omdat je aangaf dat de rolletjes niet meer echt interessant zijn mag je deze voor de helft overnemen (hoeft niet)
De waarde zegels kunnen gewoon op 75 %
Laat het me maar weten”
18 april 2013 [X] aan [Y]
“Goede middag [Y] ,
Zoals het nu uitziet kan ik eind mei weer postzegels gebruiken.
Rolletjes 1 zijn welkom.
Rolletjes 2 niet meer als 10 stuks.
Boekjes van 10 zijn altijd welkom.
Alleen hiervoor kan ik nog maar 70% betalen ipv 75% Laat maar weten”
22 april 2013 [Y] aan [X]
“ [X] ,
De 70% is geen probleem, rolletjes van nr 2 komen niet meer, van nr 1 waarschijnlijk nog wel. Dat weten we pas half mei. Zegelboekjes hebben we nu al voor je (…)”
6 januari 2014 [Y] aan [X]
“ [X] ,
Ook jij de beste wensen voor 2014.
Heb wel postzegels maar wacht nog op toestemming deze naar je toe te zenden omdat het de nieuwe zakelijke zegels zijn van 2014.
Deze mochten niet besteld worden aangezien het juist de bedoeling is dat alle locaties geen postzegels meer gebruiken, er wordt dus nu gekeken of deze retour kunnen naar postnl. Laat het je later nog weten.”
16 juli 2015 [Y] aan [X]
“ [X] ,
Hopelijk zijn de zegels gearriveerd i.v.m. stakingen van Postnl, helaas was dit ook meteen de laatste keer dat er zegels jou kant op komen.
In verband met een beleidswijziging van onze directie en omdat er ook bijna geen postzegels meer in oploop zijn bij onze organisatie heeft men besloten dat locaties geen postzegels meer mogen voeren maar port betaald.
Dus bedankt voor de samenwerking de afgelopen jaren en wie weet tot een volgende keer.”
[X] heeft voor de door hem gekochte postzegels betaald door geld over te maken op een bankrekening ten name van [Y] en/of [A] , welke bankrekening de privé bankrekening was van [Y] en zijn partner.
3.2.
In dit geding vordert Compass hoofdelijke veroordeling van [Y] en [X] tot betaling van € 140.336,55 (in hoofdsom, naast vergoeding wegens buitengerechtelijke kosten en beslagkosten), te vermeerderen met wettelijke rente. Aan deze vordering heeft zij de stelling ten grondslag gelegd dat [Y] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld door voor rekening van Compass postzegels te bestellen bij PostNL (tot een door Compass berekend totaalbedrag van € 140.336,55), deze postzegels vervolgens te verkopen aan [X] en de opbrengst ervan in eigen zak te steken. Ten aanzien van [X] heeft zij gesteld dat [X] eveneens onrechtmatig jegens Compass heeft gehandeld door de postzegels van [Y] af te nemen, terwijl hij onder de gegeven omstandigheden wist of had moeten weten dat [Y] daartoe niet bevoegd was en dus een derde daardoor werd benadeeld. Compass heeft ook gesteld dat [Y] en [X] hoofdelijk aansprakelijk zijn op de voet van artikel 6:166 BW.
3.3.
De rechtbank heeft de hoofdvordering tegen [Y] gedeeltelijk, tot een bedrag van € 27.435,90 (met wettelijke rente), toegewezen. Daarnaast heeft zij de vordering wegens beslagkosten toegewezen. De vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten heeft zij afgewezen. De rechtbank heeft de vorderingen tegen [X] geheel afgewezen.
3.4.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
De vordering van Compass tegen [X] .
3.5.
Het hof zal eerst de grieven van Compass bespreken die zich richten tegen de afwijzing van haar vordering tegen [X] (grieven 3 t/m 6).
3.6.
De rechtbank heeft daaromtrent het volgende, samengevat weergegeven, overwogen. Uit de door [X] overgelegde stukken valt op te maken dat de prijs die in de postzegelhandel voor Nederlandse postzegels wordt betaald, sterk fluctueert en dat prijzen tot de helft van de nominale waarde geen uitzondering zijn. Compass heeft nagelaten nader te onderbouwen dat dit anders is. Daarom kan niet worden gezegd dat [X] wist of had moeten weten dat [Y] zonder toestemming van zijn werkgever handelde op grond van het feit dat [X] postzegels ruim onder de nominale waarde heeft gekocht. Op grond van de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [X] en [Y] is aannemelijk dat [Y] zijn verhaal telkens aanpaste, waarbij de daarin gemaakte opmerkingen aan die berichten een zekere authenticiteit verleenden. [Y] maakte bovendien gebruik van een e-mailadres van Compass. Ook [Y] heeft in zijn schriftelijke verklaring verklaard dat [X] van niets wist. Dat [X] geen onderzoek heeft gedaan ter zake van het gebruik van de privé bankrekening van [Y] of daarover geen nadere vragen aan [Y] heeft gesteld, maakt het handelen van [X] niet alsnog onrechtmatig, ook niet in samenhang met de andere omstandigheden. Gelet op het voorgaande faalt eveneens het beroep op groepsaansprakelijkheid. Tot zover de rechtbank.
3.7.
Partijen zijn uitgebreid ingegaan op de door [X] aan [Y] betaalde prijzen voor de postzegels. Op basis van de overgelegde e-mailwisseling tussen [X] en [Y] neemt het hof als vaststaand aan dat [X] voor de postzegels niet steeds 50% van de nominale waarde heeft betaald, maar een percentage dat fluctueerde tussen 50 en 75. [X] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep diverse stukken overgelegd waaruit volgt dat een ruime tweedehandsmarkt bestaat voor frankeergeldige Nederlandse postzegels, óók voor gangbare, ‘nieuwe’, postzegels. Deze stukken bieden steun aan het verweer van [X] dat de door hem aan [Y] betaalde percentages van de nominale waarde als inkoopprijs voor de postzegelhandel marktconform waren. Nadat Compass de door [X] aan [Y] betaalde prijs voor de postzegels steeds als eerste argument heeft genoemd voor haar stelling dat, kort gezegd, [X] niet te goeder trouw is of kan zijn geweest - zij heeft zelfs gesteld dat goede trouw niet verenigbaar is met elke prijs die afwijkt van de nominale waarde -, heeft Compass dit standpunt ter zitting in hoger beroep aanzienlijk genuanceerd. Zij heeft, daarnaar gevraagd, naar voren gebracht dat niet de prijzen als zodanig een aanwijzing vormen voor het gestelde onrechtmatige handelen van [X] , maar de combinatie van deze prijzen en de overige door haar genoemde omstandigheden. Bij de beoordeling van de grieven neemt het hof gelet op een en ander tot uitgangspunt dat de door [X] aan [Y] betaalde prijzen niet afweken van hetgeen in de markt gebruikelijk was.
3.8.
Bij de beoordeling neemt het hof als niet betwist voorts in aanmerking dat [X] in zijn bedrijfsvoering gewend was postzegels in grote hoeveelheden te kopen en te verkopen en dat er allerlei redenen zijn waarom bedrijven hem postzegels aanbieden. Zo heeft hij als redenen genoemd dat gestopt wordt met het gebruik van postzegels en ook dat bedrijven zelf stoppen. Ter zitting in hoger beroep heeft [X] nog als voorbeeld genoemd dat er verzamelaars zijn die hele rollen postzegels kopen alleen met de bedoeling daarvan slechts die zegel(s) te behouden met een specifiek kenmerk om vervolgens het restant van de rol weer door te verkopen. Eveneens onbetwist is dat [X] klanten heeft met wie hij een bestendige relatie heeft (“al twintig jaar”). Ook is onbetwist dat hij een deel van de postzegels die van [Y] afkomstig waren met enig verlies heeft verkocht. Bij de beoordeling weegt het hof mee dat [X] , daarnaar gevraagd, tegenover het hof ook heeft meegedeeld dat de postzegels die hij van [Y] afnam grotere hoeveelheden betroffen dan de postzegels die hij van andere verkopers afnam.
3.9.
Het is niet in geschil dat het bestellen van postzegels voor de onderneming van Compass, daaronder begrepen de verschillende entiteiten die behoorden tot de desbetreffende groep, op zichzelf behoorde bij de functie van [Y] . Evenmin is in geschil dat Compass (en de daarbij behorende entiteiten) een zeer grote (wereldwijde) onderneming is met een groot aantal vestigingen in Nederland. Naar het hof begrijpt, is het idee van [Y] postzegels van het bedrijf te verkopen ook ontstaan nadat een vestiging was gesloten en de voorraad ongebruikte postzegels van die vestiging naar [Y] was gestuurd.
3.10.
Gebleken is dat de contacten tussen [X] en [Y] steeds hebben plaatsgehad door middel van e-mails. Ter zitting van het hof heeft [X] meegedeeld dat er één keer telefonisch contact tussen hen is geweest, namelijk helemaal in het begin, nadat [Y] de eerste partij postzegels had aangeboden via Marktplaats. [Y] maakte bij de contacten met [X] steeds gebruik van zijn e-mailaccount van Compass. Op diverse e-mails van [Y] stonden de gegevens van het bedrijf vermeld (adres, telefoonnummer, functie [Y] ). [Y] verstuurde zijn e-mails tijdens kantooruren.
3.11.
Niet betwist is dat de partijen postzegels door [Y] op onregelmatige momenten werden aangeboden en dat de samenstelling ervan wisselde (vaak postzegels met verschillende waarde-aanduidingen en van een beperkt aantal per soort zegel, soms zegelvellen, soms zegelboekjes, soms wereldzegels, soms Europazegels, aangebroken rollen, groenboekjes, priority zegels).
3.12.
Uit de inhoud van de overgelegde e-mails van [Y] komt inderdaad het beeld naar voren dat [Y] binnen het bedrijf fungeerde als verzamelpunt voor de toezending door de verschillende vestigingen van het bedrijf en dat [Y] maar moest afwachten wanneer hij weer retour gestuurde postzegels zou ontvangen en om welke postzegels (en in welke hoeveelheden) het dan zou gaan. [Y] spiegelde [X] daarbij voor dat het om restantvoorraden ging van bedrijfsvestigingen die het gebruik van postzegels hadden beëindigd. Ook gebruikte hij het verdichtsel dat voor het van de hand doen van recente postzegels eerst intern gesproken had moeten worden en dat daarvoor toestemming was verkregen. Het is aannemelijk dat de verklaring die [Y] aan [X] gaf aan geloofwaardigheid won door de eerdergenoemde omstandigheden, zoals de wisselende samenstelling van de aangeboden zendingen.
3.13.
Het hof onderschrijft dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, [Y] zijn verhaal telkens aanpaste aan de omstandigheden en dat aan de inhoud van de e-mails van [Y] een schijn van authenticiteit niet kan worden ontzegd.
3.14.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof aan [X] gevraagd welk totaalbedrag hij aan [Y] heeft betaald voor de postzegelzendingen. Na raadpleging van stukken heeft [X] meegedeeld dat het ging om totaal € 73.427,-. Hoewel het bij het hof verbazing heeft gewekt dat [X] zich niet eerder dan op dat moment heeft uitgelaten over de totale omvang van de betalingen aan [Y] , zal het hof dit bedrag tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de vordering van Compass tegen [X] . Het hof neemt daarbij in aanmerking de reactie ter zitting van de zijde van Compass, erop neerkomend dat dit bedrag wel past bij de door Compass gestelde omvang van de bestellingen bij PostNL. Indien wordt uitgegaan van een periode van drie à drieëneenhalf jaar heeft [X] aan [Y] derhalve een bedrag betaald van gemiddeld (omstreeks) € 1.800,- à € 2.000,- per maand.
3.15.
Het staat vast dat betaling door [X] aan [Y] gebeurde door middel van overschrijving op een bankrekening van [Y] . Daarvan kan enerzijds worden gezegd dat het betalingsverkeer (anders dan bij contante betaling het geval zou zijn geweest) traceerbaar is, maar anderzijds dat het voor [X] kenbaar was dat het niet een bankrekening betrof op naam van Compass (of een andere entiteit daarvan) maar op naam van [Y] zelf. De vraag is nu of op grond van deze omstandigheid, mede bezien tegen de achtergrond van de omvang van de betalingen, moet worden geoordeeld dat [X] wist of moet hebben geweten van de onrechtmatige herkomst van de postzegels. Het hof beantwoordt deze vraag, met de rechtbank, ontkennend. De hier bedoelde omstandigheid legt tegenover de eerder besproken omstandigheden voor het hof al met al onvoldoende gewicht in de schaal om het handelen van [X] alsnog als onrechtmatig aan te merken, waarbij nog wordt meegewogen dat [Y] [X] ook op dit punt een verzinsel heeft voorgehouden. [Y] heeft [X] immers op de mouw gespeld dat de opbrengst van de verkoop ten goede kwam aan de personeelsvereniging. Daarbij paste dat [X] geen facturen ontving. Het hof acht invoelbaar dat het gebruik van een privérekening in het licht hiervan en in het licht van de overige omstandigheden niet zodanige achterdocht heeft gewekt of had behoren te wekken dat het nalaten door [X] om zich er bij Compass van te vergewissen of het wel zuivere koffie betrof de gedragingen van [X] alsnog onrechtmatig doet zijn.
3.16.
In het voorgaande ligt besloten dat en waarom de stellingen van Compass evenmin een deugdelijke grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [X] ingevolge artikel 6:166 BW.
3.17.
De grieven 3 t/m 6 van Compass zijn dus vruchteloos voorgesteld.
3.18.
Dit betekent dat het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen Compass en [X] dient te worden bekrachtigd. Voor de beoordeling van haar hoger beroep van het vonnis voor zover gewezen tussen haar en [X] mist Compass belang bij haar nog niet besproken grieven. In incidenteel beroep mist [X] belang bij de nog niet besproken grieven 3 t/m 7. De grieven 8 en 9 van [X] zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank in de zaak met zaaknummer 200.208.337/01 en kunnen daarom in de zaak met zaaknummer 200.198.801/01 onbesproken blijven.
3.19.
Compass zal in de kosten in principaal beroep worden veroordeeld voor zover betrekking hebbend op het geding tussen haar en [X] . In incidenteel beroep zal een kostenveroordeling achterwege blijven nu de incidentele grieven kennelijk slechts ertoe strekten de devolutieve werking van het hoger beroep onder de aandacht te brengen.
De vordering van Compass tegen [Y] .
3.20.
Het hof komt thans toe aan bespreking van de overige grieven van Compass (grief 1 is hiervoor reeds besproken) alsmede de grieven van [Y] in incidenteel beroep. De grieven 4 t/m 7 in incidenteel beroep van [Y] zal het hof verder buiten bespreking laten nu deze zijn gericht tegen het vonnis voor zover gewezen tussen Compass en [X] . Te allen overvloede overweegt het hof dat deze grieven hun weerlegging vinden in hetgeen hiervoor in de zaak van Compass tegen [X] is overwogen en waarnaar het hof voor zover nodig verwijst.
3.21.
De rechtbank heeft overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat Compass vorderingen gecedeerd heeft gekregen, zodat zij slechts als vorderingsgerechtigd kan worden aangemerkt voor zover voor haar rekening postzegels zijn afgenomen en dat Compass dit slechts voldoende heeft onderbouwd voor een aantal door de rechtbank genoemde bestellingen tot een totaalbedrag van € 27.435,90 en dat Compass voor het overige onvoldoende heeft onderbouwd dat zíj de gestelde schade heeft geleden. Tegen deze overweging komt Compass op in grief 7. Compass heeft naar voren gebracht dat om een einde te maken aan de discussie wélke vennootschap de schade heeft geleden, Compass Group Nederland B.V. en Eurest Services B.V. hun eventuele vorderingen hebben overgedragen aan Compass. Als productie 3 bij de appeldagvaarding heeft Compass de desbetreffende akte van cessie overgelegd. [Y] heeft de schadeomvang betwist “voor zover er al sprake zou zijn van een geslaagde cessie”. Het hof leest hierin niet een voldoende gemotiveerde bestrijding van de gestelde cessie, zodat aangenomen moet worden dat Compass in elk geval thans gerechtigd is tot vergoeding van de als gevolg van het handelen van [Y] geleden schade. Grief 7 in principaal beroep slaagt dus.
3.22.
Het slagen van grief 7 in principaal beroep brengt mee dat het hof alsnog het debat tussen partijen met betrekking tot het door de rechtbank afgewezen deel van de vordering tegen [Y] in de beoordeling dient te betrekken. Het hof zal dat doen in samenhang met de grieven 1, 2, 8 en 9 in incidenteel beroep van [Y] , die alle de omvang van de schade van Compass betreffen.
3.23.
[Y] betwist dat (zoals de rechtbank onder 3.11 als feit heeft vermeld) in de periode van april 2012 tot juli 2015 binnen de Compass groep voor een bedrag van € 140.336,05 aan postzegels is besteld bij PostNL. Hij heeft de volgende verweren, samengevat weergegeven, gevoerd. De door hem in zijn schriftelijke verklaring genoemde aantallen en bedragen waren in werkelijkheid veel lager en ook klopt niet dat hij altijd de helft van de verkoopwaarde ontving. Nergens blijkt uit dat [Y] degene is geweest die alle bestellingen heeft geplaatst, dat al deze bestellingen aan [Y] zouden zijn bezorgd en dat deze door hem zouden zijn doorverkocht. Er kan hoogstens sprake zijn van een vordering ten bedrage van € 61.307,50, het bedrag dat correspondeert met de bestelformulieren die Compass als productie 14 heeft overgelegd. Er werden ook bestellingen geleverd op het adres van het Facilitair Servicepunt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.24.
Omdat nauwkeurige vaststelling van de omvang van de schade niet meer mogelijk is - of [Y] het volledige door Compass genoemde bedrag van € 140.336,05 aan bestelde postzegels onrechtmatig heeft onttrokken aan het vermogen van Compass (en eventueel andere entiteiten) is immers niet goed meer vast te stellen -, zal het hof deze schatten. Als voorlopig uitgangspunt neemt het hof ook in het geding tussen Compass en [Y] de mededeling ter zitting van [X] dat [Y] in totaal een bedrag van € 73.427,- heeft ontvangen van hem voor de door [Y] verkochte postzegels. [X] heeft dit bedrag ter zitting van het hof na raadpleging van stukken genoemd. Het correspondeert op het eerste gezicht enigszins met het door Compass genoemde totaalbedrag van de bestellingen in de betrokken periode bij PostNL, zoals ook van de zijde van Compass ter zitting naar voren is gebracht en waaruit het hof heeft afgeleid dat Compass de juistheid ervan niet bestrijdt. Het hof heeft [Y] ter zitting een reactie gevraagd op het door [X] genoemde bedrag van € 73.427,- en [Y] heeft daarop meegedeeld dat dit bedrag juist zou kunnen zijn, maar dat hij het niet wist. Hij heeft ook meegedeeld naar aanleiding van vragen van het hof dat alle betalingen door [X] zijn gedaan op één bankrekening bij ING en dat de gegevens met betrekking tot deze bankrekening voor hem digitaal te raadplegen zijn, met dien verstande dat hij niet weet tot wanneer in het verleden hij zou kunnen terugkijken. Namens [Y] heeft zijn advocaat meegedeeld dat het nimmer in de gedachten is opgekomen om aan de hand van de eigen bankgegevens na te gaan tot welk bedrag [X] betalingen heeft gedaan. In het licht van deze mededelingen neemt het hof aan dat [Y] weliswaar de mogelijkheid heeft gehad te achterhalen welke bedragen [X] in de loop der tijd aan hem heeft betaald - gegevens waarmee [Y] gemotiveerd een bijdrage had kunnen leveren aan het debat omtrent de schadeomvang in plaats van te volstaan met het opwerpen van vragen -, maar van die mogelijkheid simpelweg geen gebruik heeft gemaakt. Het hof zal [Y] alsnog in de gelegenheid stellen zich omtrent het genoemde bedrag van € 73.427,- nader uit te laten. Een goed en volledig inzicht in de percentages van de nominale waarde die [X] aan [Y] heeft betaald is niet meer mogelijk. Bij gebreke hiervan zal het hof een gemiddelde hanteren van 62,5%. Deze uitgangspunten leiden er toe dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat [Y] een bedrag van € 117.483,- (nominale waarde) aan postzegels aan [X] heeft geleverd. De schade van Compass (en eventueel andere entiteiten die hun eventuele vorderingen aan Compass hebben overgedragen) begroot het hof vooralsnog op dit bedrag. Maar, zoals overwogen, [Y] zal zich mogen uitlaten over het eerste uitgangspunt, het bedrag van € 73.427,- zoals genoemd door [X] . Mocht [Y] na raadpleging van zijn bankgegevens tot een lager totaalbedrag komen, dan dient hij dat op een controleerbare wijze inzichtelijk te maken.
3.25.
In grief 10 komt [Y] op tegen de verwerping door de rechtbank van zijn beroep op eigen schuld aan de zijde van Compass, welk beroep is gegrond op de stelling dat indien controles waren uitgevoerd zijn handelen eerder aan het licht was gekomen. Deze grief faalt omdat het hof zich verenigt met hetgeen de rechtbank op dit punt heeft overwogen, waaraan nog kan worden toegevoegd dat het hier gaat om opzettelijk toegebrachte schade als gevolg van frauduleus handelen, zodat het hof ook op grond van het slot van artikel 6:101 lid 1 BW aanleiding ziet de vergoedingsplicht van [Y] geheel in stand te laten.
3.26.
In de grieven 3 en 11 klaagt [Y] over de verwerping door de rechtbank van zijn beroep op matiging. Ook hieromtrent verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank. Noch de genoemde persoonlijkheidsstoornis, noch de omstandigheid dat [Y] en zijn gezin reeds hard zijn getroffen door het ontslag op staande voet, noch de draagkracht van [Y] kan het hof brengen tot het oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Ook hier weegt voor het hof zwaar dat het gaat om opzettelijk toegebrachte schade als gevolg van frauduleus handelen, waarbij nog komt dat het niet om een eenmalige handeling gaat maar om een reeks van handelingen die zich over enkele jaren heeft uitgestrekt. De inhoud van het door [Y] overgelegde verslag van psychodiagnostisch onderzoek geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel reeds omdat daarin niet specifiek wordt ingegaan - [Y] heeft daarover ook niets in het bijzonder gesteld - op de relatie tussen de daarin genoemde persoonlijkheidsstoornis en de in dit geding aan de orde zijde handelwijze van [Y] . Beide grieven falen.
3.27.
Van de grieven resteert ter bespreking grief 8 van Compass. Deze grief heeft slechts zelfstandige betekenis voor zover daarin wordt geklaagd over de afwijzing van de vordering van Compass ter zake van buitengerechtelijke kosten. Deze klacht faalt nu Compass weliswaar verwijst naar overgelegde specificaties, maar het hof deze niet heeft aangetroffen.
3.28.
De slotsom luidt dat grief 7 van Compass en grief 1 van [Y] slagen en dat de overige grieven op uiteenlopende gronden niet tot vernietiging kunnen leiden. Tot welke beslissing in hoger beroep een en ander leidt, kan thans nog niet worden worden beoordeeld aangezien, zoals overwogen, [Y] zich nog zal mogen uitlaten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In de zaak met zaaknummer 200.208.337/01
3.29.
In dit geding vordert [X] , samengevat, veroordeling van [Y] om aan hem te betalen al hetgeen waartoe hij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak.
3.30.
De rechtbank heeft de vordering van [X] afgewezen op de grond dat de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.31.
Ook in hoger beroep is de vordering van Compass tegen [X] niet toewijsbaar gebleken. De beslissing tot afwijzing van de vordering tot vrijwaring is daarom juist. De omstandigheid dat [X] om begrijpelijke redenen aanleiding heeft gezien tegen [Y] een vordering tot vrijwaring in te stellen, neemt niet weg dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de uitkomst van het geding in de hoofdzaak is dat de vordering tegen [X] niet toewijsbaar is en dat Compass de proceskosten aan de zijde van [X] dient te dragen. Het hof acht de beslissing de proceskosten te compenseren daarom juist. Ook in hoger beroep zal in die zin worden beslist. Dit betekent dat grief 7 van [X] faalt en dat [X] belang mist bij de overige grieven.
3.32.
Het incidentele beroep is kennelijk ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep leidt tot een voor [Y] nadelige beslissing. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, beschouwt het hof het incidentele appel als niet ingesteld.

4.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.198.801/01:
bekrachtigt het bestreden vonnis in de hoofdzaak voor zover gewezen tussen Compass en [X] ;
veroordeelt Compass in de kosten in principaal beroep voor zover betrekking hebbend op het geding tussen Compass en [X] en begroot deze kosten aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak op € 1.631,- wegens verschotten en € 7.896,- wegens salaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 april 2018 voor het nemen van een akte door [Y] doch uitsluitend tot het hiervoor onder 3.24 genoemde doel en bepaalt dat Compass daarop bij akte kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de zaak met zaaknummer 200.208.337/01:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, R.J.F. Thiessen en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.