Uitspraak
1.[X] ,
STICHTING FELICITY,
STICHTING SAPIENTIA,
STICHTING ’T KINDERHARTJE,
1.STICHTING VOOR ISLAMITISCH SOCIAAL CULTUREEL EN
[geïntimeerde sub 2],
[Y] ,
[geïntimeerde sub 4],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
a. de bevordering van het (doen) geven van onderwijs;
elke persoon die met de stichting een overeenkomst heeft gesloten krachtens welke die persoon van de stichting het exclusieve recht verkrijgt op het gebruik van het belangrijkste gedeelte van een verdieping van een gebouwde onroerende zaak gedurende ten minste twaalf maanden is, zolang als hij dat gebruiksrecht heeft, lid van het bestuur”.
3.Beoordeling
nietig.
Hangende het onderzoek kan de rechtbank de nodige voorlopige voorzieningen treffen voor het beheer; ook kan zij de bestuurder schorsen en daarbij de nodige maatregelen treffen.”
op de winkelmoeten passen en in beginsel geen beslissingen moeten nemen die onomkeerbare gevolgen hebben (r.o. 4.15). Naar het oordeel van het hof is deze beperking ook aangewezen, met name gelet op het feit dat partijen reeds lange tijd van mening verschillen over de samenstelling van het bestuur en dat deze kwestie nog zal moeten worden beslecht. Met genoemde beperkingen wordt rekening gehouden met een mogelijk andersluidende beslissing met betrekking tot de samenstelling van het bestuur en kunnen - voor zover nodig (binnen aanvaardbare grenzen) - de gevolgen van de getroffen voorziening ongedaan worden gemaakt, terwijl zij anderzijds de tijdelijke bestuurders niet beletten om zich ten volle te kwijten van de aan hen opgedragen taak. Dat laatste is des te meer van belang nu duidelijk is dat Stichting ISMW voor de nodige financiële uitdagingen staat, zoals door partijen erkend tijdens de mondelinge behandeling. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor een nog verdergaande beperking van de bevoegdheid van de tijdelijke bestuurders. Gelet op de gemotiveerde stellingen van Stichting ISMW c.s. hadden [X] c.s. aannemelijk moeten maken dat daartoe aanleiding bestaat, hetgeen zij niet hebben gedaan. In het licht van het voorgaande bestaat er ook geen grond voor de door [X] c.s. verzochte (aanvullende) voorzieningen, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen. Grief 4 faalt gelet op het voorgaande.