In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep van een huurder tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De huurder, aangeduid als [appellant], had een woonruimte gehuurd van de Stichting Ymere. De huurovereenkomst kwam onder druk te staan door ernstige wanprestatie van de huurder, die in mei en september 2015 geen huur had betaald. Ymere had de huurder herhaaldelijk aangeschreven over de achterstallige betalingen. De kantonrechter had in een tussenvonnis vastgesteld dat de huurder niet in staat was om tegenbewijs te leveren tegen de beschuldigingen van bedrog, die door Ymere waren geuit. Dit bedrog bestond uit het manipuleren van brieven die de huurder had verzonden, waarin hij valse claims maakte over schadevergoeding.
Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vorderingen van Ymere tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming had toegewezen. Het hof oordeelde dat de huurder ernstig tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door opzettelijk bedrog te plegen. De grieven van de huurder werden verworpen, en het hof oordeelde dat er geen plaats was voor bewijslevering, aangezien de huurder geen concrete feiten had aangeboden die tot een ander oordeel konden leiden. De beslissing van het hof hield in dat de eerdere uitspraak werd bekrachtigd en dat de huurder werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de kosten van het incident.