ECLI:NL:GHAMS:2018:817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.215.835/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte en ontbinding huurovereenkomst wegens ernstige wanprestatie

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep van een huurder tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De huurder, aangeduid als [appellant], had een woonruimte gehuurd van de Stichting Ymere. De huurovereenkomst kwam onder druk te staan door ernstige wanprestatie van de huurder, die in mei en september 2015 geen huur had betaald. Ymere had de huurder herhaaldelijk aangeschreven over de achterstallige betalingen. De kantonrechter had in een tussenvonnis vastgesteld dat de huurder niet in staat was om tegenbewijs te leveren tegen de beschuldigingen van bedrog, die door Ymere waren geuit. Dit bedrog bestond uit het manipuleren van brieven die de huurder had verzonden, waarin hij valse claims maakte over schadevergoeding.

Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vorderingen van Ymere tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming had toegewezen. Het hof oordeelde dat de huurder ernstig tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door opzettelijk bedrog te plegen. De grieven van de huurder werden verworpen, en het hof oordeelde dat er geen plaats was voor bewijslevering, aangezien de huurder geen concrete feiten had aangeboden die tot een ander oordeel konden leiden. De beslissing van het hof hield in dat de eerdere uitspraak werd bekrachtigd en dat de huurder werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.215.835/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4766422\CV EXPL 16-963
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 maart 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Mulder te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 18 juli 2017 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Hierna heeft Ymere nog een memorie van antwoord genomen, met producties.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen van 11 mei 2016 en 26 april 2017 zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van Ymere zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Ymere heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 11 mei 2016 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
( i) Ymere heeft aan [appellant] de woonruimte aan de [adres] verhuurd tegen een huurprijs van laatstelijk € 642,20 per maand.
(ii) In 2012 heeft [appellant] een schadeclaim ingediend bij Ymere in verband met reparatie/vervanging van een vloer in de woning. In 2014 heeft Ymere in verband met die claim € 1.296,74 verrekend met de door [appellant] verschuldigde huur.
(iii) In een brief van 10 december 2014 heeft [appellant] bij Ymere een (voorlopige) vordering ingediend voor € 2.754.20 in verband met goederen in de woning die niet langer pasten na een renovatie in 2014. In deze brief meldde [appellant] dat [vastgoedbeheerder] ([vastgoedbeheerder]), destijds vastgoedbeheerder bij Ymere, hem in 2012 schriftelijk had toegezegd dat de vervanging van die goederen volledig vergoed zou worden tegen kostprijs of dat [appellant] deze kon verrekenen met de huur.
(iv) [vastgoedbeheerder] heeft (namens Ymere) op 13 februari 2015 bij de politie Amsterdam aangifte gedaan van bedrog door [appellant], kort gezegd omdat [appellant] brieven aan Ymere (gedateerd 12 september 2012 en 3 december 2012) had toegezonden, daarbij doen voorkomend dat die door [vastgoedbeheerder] waren ondertekend en aan [appellant] gezonden, terwijl [vastgoedbeheerder] deze brieven niet had ondertekend noch verzonden.
( v) [appellant] heeft in mei en september 2015 geen huur betaald. Hierover is [appellant] door Ymere en haar incassogemachtigde vanaf juni 2015 aangeschreven. [appellant] heeft zich er in de correspondentie met de incassogemachtigde van Ymere op beroepen dat hij een verrekenbare vordering heeft op Ymere.

3.Verdere beoordeling van het hoger beroep

3.1
Bij eindvonnis van 26 april 2017 heeft de kantonrechter (na te hebben geoordeeld dat [appellant] niet in het leveren van tegenbewijs - dat hij de hiervoor onder (iv) genoemde brieven had gemanipuleerd - was geslaagd) de door Ymere ingestelde vorderingen (voor zover in hoger beroep van belang) tot ontbinding en ontruiming toegewezen, kort gezegd op de grond dat [appellant] bedrog heeft gepleegd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
[appellant] bestrijdt in zijn grieven niet het oordeel van de kantonrechter dat hij voornoemde brief (en een e-mailbericht) van 12 september 2012 en de brief van 3 december 2012 heeft gemanipuleerd. Uit de beschreven gang van zaken volgt dat dit bedrog door [appellant] opzettelijk is gepleegd teneinde Ymere te bewegen tot toekenning van schadevergoeding. Terecht heeft de kantonrechter daarbij overwogen dat een huurder die zijn verhuurder middels valse geschriften beweegt tot het doen van betalingen en die zich in een procedure beroept op gemanipuleerde stukken teneinde zichzelf te bevoordelen, ernstig tekort schiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat dit de ontbinding van die overeenkomst en terugbetaling van onterecht ontvangen schadebedragen rechtvaardigt.
De grieven 1, 2, 3 en 4, die van een ander standpunt uitgaan, falen.
3.3
Voor bewijslevering is geen plaats omdat geen bewijs is aangeboden van concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.4
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel, waaronder die van het incident. Daarom faalt ook
grief 5die is gericht tegen de proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief die in het incident, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op € 716,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, L.A.J. Dun en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.