ECLI:NL:GHAMS:2018:779

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
200.221.622/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van Agora Shipping & Trading B.V. en onmiddellijke voorzieningen

In deze zaak heeft verzoeker [A] de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam verzocht om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap Agora Shipping & Trading B.V. (hierna: Agora) over de periode vanaf eind oktober 2015. Tevens verzocht hij om onmiddellijke voorzieningen, waaronder het ontslag van [B] als bestuurder van Agora. Agora en [B] hebben verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend, waarin zij [A] niet-ontvankelijk verklaard wilden zien in zijn verzoek. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 16 november 2017, waar de advocaten van de partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat Agora, opgericht door [A], [B] en [C], zich bezighoudt met logistieke dienstverlening. Er zijn ernstige beschuldigingen van onrechtmatige concurrentie en wanbeheer door [B] en zijn echtgenote [D], die een nieuwe onderneming (RTMO) hebben opgericht die concurreert met Agora. De Ondernemingskamer heeft geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om aan de juistheid van het beleid en de gang van zaken van Agora te twijfelen, maar heeft het verzoek van [A] afgewezen. De Ondernemingskamer oordeelde dat de financiële situatie van Agora zodanig is dat het niet in staat is de kosten van een onderzoek te dragen. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.221.622/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 9 maart 2018
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaten:
mr. R.M.T. van den Boschen
mr. B.J. van Egmond, beiden kantoorhoudende te Rotterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGORA SHIPPING & TRADING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. M.G.J. Smit, kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n

1.[B] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. M.G.J. Smit, kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n

2.[C] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

Verzoeker, verweerster en belanghebbenden 1 en 2 worden hierna respectievelijk aangeduid met [A] , Agora, [B] en [C] .
1.1
[A] heeft bij op 21 augustus 2017 ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Agora over de periode vanaf eind oktober 2015 tot en met de datum waarop het onderzoek wordt bevolen en te bepalen dat [B] , indien hij nalaat aan te tonen dat Agora over voldoende financiële middelen beschikt om het onderzoek te bekostigen, de kosten van het onderzoek zal voorschieten. Daarbij heeft hij tevens verzocht – zakelijk weergegeven – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding a) [B] te ontslaan althans te schorsen als bestuurder van Agora en b) een derde persoon te benoemen tot bestuurder van Agora, althans een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht, alsmede om Agora te veroordelen in de kosten van het geding.
1.2
Agora en [B] hebben bij op 24 oktober 2017 ingekomen verweerschrift tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met producties, verzocht – kort samengevat – [A] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen, althans voor het geval een onderzoek wordt bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Agora, [A] te verplichten tot het stellen van zekerheid voor de kosten van het onderzoek, een en ander met veroordeling van [A] in de kosten van het geding. Bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek hebben Agora en [B] verzocht (A) met een verwijzing naar artikel 2:350 lid 2 BW, indien een onderzoek wordt bevolen, [A] te veroordelen om de werkelijke kosten van deze procedure aan Agora en [B] te vergoeden en (B) indien bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder wordt benoemd, [A] te verplichten tot het stellen van zekerheid voor de kosten van de bestuurder.
1.3
[A] heeft bij op 8 november 2017 ingekomen verweerschrift in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [B] en Agora, met veroordeling van [B] en Agora in de proceskosten.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 16 november 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij(en) overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij(en) gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.5
Bij brief van 23 november 2017 heeft de advocaat van [A] , naar aanleiding van een op de terechtzitting gestelde vraag, laten weten dat [A] bereid is zo nodig een renteloze lening aan Agora te verstrekken van € 10.000, zo nodig een maand later aan te vullen met een tweede bedrag van € 10.000, met dien verstande dat de geldlening exclusief bedoeld is voor het voldoen van de kosten van een door de Ondernemingskamer te benoemen tijdelijke bestuurder. [A] heeft verzocht de benoeming van een onderzoeker aan te houden totdat de te benoemen bestuurder heeft gerapporteerd over de financiële situatie en blijkt dat de vennootschap de kosten van het onderzoek kan dragen. De advocaat van Agora en [B] heeft bij brief van 5 december 2017 te kennen gegeven dat [B] niet zal meewerken aan een geldlening zoals aangeboden door [A] , die door Agora niet zal kunnen worden terugbetaald.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
Agora drijft een onderneming die als intermediair actief is op de markt van nationaal en internationaal goederenvervoer en daarmee verband houdende logistieke dienstverlening. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit dienstverlening bij transportopdrachten. Zij rekent voor haar dienstverlening een bemiddelingsvergoeding. De kosten die zij in verband met haar dienstverlening maakt, zoals transport- of opslagkosten, factureert zij apart aan haar opdrachtnemers.
2.2
Agora is op 22 juli 2011 opgericht door [A] , [B] en [C] . Zij houden elk een derde deel van de aandelen in het geplaatste kapitaal van Agora. [B] is sinds de oprichting enig bestuurder van Agora. De echtgenote van [B] , [D] (hierna: [D] ), was tot 31 december 2015 werkzaam bij Agora als administratief medewerkster.
2.3
[A] en [C] zijn beiden zakelijk actief in Sint Petersburg. Zij hebben de oprichting van Agora geïnitieerd om hun klanten ook in de Rotterdamse haven te kunnen bijstaan. [A] en [C] waren aanvankelijk gezamenlijk actief maar sinds 2013 zijn zij hun eigen weg gegaan, [A] met de ondernemingen Streletz Logistics en Ref Team, [C] met de onderneming Reflogistics Limited.
2.4
Op 30 oktober 2015 heeft [D] AGO Holding B.V. (hierna: AGO) opgericht. Zij is sinds de oprichting enig aandeelhouder en bestuurder van AGO. AGO heeft op 30 oktober 2015 RTMO Logistics B.V. (hierna: RTMO) opgericht. AGO is sinds de oprichting van RTMO haar enig aandeelhouder en bestuurder. AGO en RTMO zijn gevestigd op het woonadres van [B] en [D] . RTMO heeft (vrijwel) dezelfde bedrijfsactiviteiten op het gebied van logistieke dienstverlening als Agora.
2.5
[B] en [D] hebben op naam van RTMO diensten verricht voor klanten van Agora (en deze op naam van RTMO gefactureerd) en logistieke diensten ingekocht bij relaties van Agora.
2.6
[A] heeft op 3 mei 2017 conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [B] , [D] , AGO en RTMO.
2.7
Bij e-mail van 10 mei 2017 heeft de advocaat van [B] een brief, gedateerd 3 mei 2017, aan (onder meer) [A] gezonden, gericht aan de vennootschappen RefTeam en Multinational Export L.P., waarin Agora aanspraak maakt op betaling van openstaande facturen voor werkzaamheden in de periode augustus 2016 tot maart 2017.
2.8
[A] heeft bij brief van 11 mei 2017 van zijn advocaat [B] , [D] , AGO en RTMO gemeld dat hij onlangs te weten is gekomen dat Agora ‘
is being seriously mismanaged’, heeft hen onder meer gesommeerd hun onrechtmatige gedragingen jegens Agora te staken en de ontstane schade ongedaan te maken en heeft hen aansprakelijk gehouden voor de geleden schade. Bij brief van zijn advocaat van diezelfde datum heeft [A] [B] verzocht verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beleid, ontslag te nemen als bestuurder van Agora en op de kortst mogelijke termijn een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen, met als agendapunten het ontslag of de schorsing van [B] (voor zover hij niet zelf ontslag zou nemen), benoeming van een interim bestuurder en het verstrekken van volledige openheid van zaken over de gang van zaken bij Agora en de onrechtmatige concurrentie.
2.9
Op 30 mei 2017 heeft de advocaat van [B] wederom een sommatiebrief aan RefTeam en Multinational Export L.P. gestuurd, ter attentie van (onder meer) [A] , waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van aan Reflogistics Limited gerichte openstaande facturen van Agora ten bedrage van € 276.180,85 met rente en van aan RefTeam/Multinational Export L.P. gerichte openstaande facturen van Agora van € 101.214,50, met rente, in totaal (inclusief rente) € 489.228,13.
2.1
Op 13 juni 2017 heeft [B] een e-mail aan [A] gestuurd, met de uitnodiging voor een algemene vergadering, te houden op 28 juni 2017. De agenda bevatte naast de door [A] genoemde punten onder meer als agendapunten ‘
Outstanding payments to Agora 2013 to 2017, made by shareholders (Strelets-Reflogistics and Refteam-Multinational Export)’ en ‘
Annual statements 2016’. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat de oproeping ongeldig was, maar zich bereid verklaard deze ongeldigheid onder voorwaarden over het hoofd te zien. [A] wenste nog agendapunten toe te voegen en verzocht nadere opheldering over een aantal onderwerpen. [B] is niet aan de wensen van [A] tegemoet gekomen.
2.11
Bij brief van 23 juni 2017 heeft de advocaat van [B] [A] persoonlijk gesommeerd om de openstaande facturen verzonden aan zowel Reflogistic Limited als RefTeam en Multinational Export L.P., ten bedrage van in totaal € 489.228,13, te voldoen. De bij de hiervoor onder 2.9 genoemde brief van 30 mei 2017 en bij de brief van 23 juni 2017 gevoegde 41 facturen bevatten vermeldingen van opdrachtgever, contactpersoon en e-mailadressen die niet voorkwamen op de eerder terzake van dezelfde werkzaamheden aan Multinational Export L.P. gezonden facturen.
2.12
Op 26 juni 2017 hebben Agora, [B] en [D] aangifte gedaan tegen [A] wegens oplichting (artikel 326 Sr) en flessentrekkerij (artikel 326a Sr).
2.13
Bij de algemene vergadering van aandeelhouders van 28 juni 2017 zijn [A] en [C] niet aanwezig geweest.
2.14
Bij vonnis in kort geding van 14 juli 2017, aanhangig gemaakt door [A] , heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam onder meer overwogen:
“4.13. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het geschil op het volgende neer komt:
-aandeelhouder [A] verwijt aan mede-aandeelhouder, tevens bestuurder, [B] en aan diens partner/echtgenote [D] dat zij samen een nieuwe onderneming hebben opgericht die onrechtmatige concurrentie aandoet aan de vennootschap (Agora). [A] verwacht weinig heil van het (in rechte vorderen van het doen) beleggen van een algemene vergadering (van aandeelhouders) teneinde [B] te ontslaan omdat [A] gebrouilleerd is geraakt met mede-aandeelhouder [C] . (…)
- [B] en [D] verwijten [A] dat hij de facturen van Agora voor diensten die zijn verricht voor (ondernemingen van/gecontroleerd door) [A] onbetaald laat. De schuld van (bedrijven van) [A] aan Agora bedraagt inmiddels € 489.228,13. Daardoor is de financiële positie van Agora zeer slecht geworden. Agora is niet meer in staat om de facturen te betalen van de bedrijven die Agora inschakelt bij de uitvoering van de aan haar verstrekte opdrachten. Die bedrijven willen dus geen werkzaamheden meer uitvoeren voor Agora. Daarom hebben [B] en [D] besloten een nieuw bedrijf op te richten (RTMO), dat anders dan Agora nog geen slechte reputatie heeft opgebouwd bij de bedrijven waarmee wordt samengewerkt. De voorheen door Agora ingeschakelde bedrijven worden thans ingeschakeld door RTMO. De omzet die dat oplevert wordt volgens [B] en [D] doorbetaald aan Agora onder aftrek van een fee dan wel gemaakte kosten. Per saldo lijdt Agora volgens [B] en [D] dus niet of nauwelijks nadeel, maar juist voordeel omdat er weer omzet binnenkomt. Mede-aandeelhouder [C] kiest volgens [B] en [D] partij voor hen en niet voor [A] .
- [B] erkent dat hij niet van tevoren in een algemene vergadering van aandeelhouders zijn voornemen om RTMO op te (laten) richten heeft besproken en evenmin om toestemming van de twee andere aandeelhouders heeft gevraagd voor de oprichting van de nieuwe onderneming en haar inzet, doch dat acht hij, gegeven de situatie en het gedrag van [A] , niet van belang.”
De voorzieningenrechter heeft onder meer de schadevordering van [A] jegens RTMO, [D] , en AGO afgewezen, kort gezegd omdat [A] als aandeelhouder geen zelfstandig vorderingsrecht heeft terzake van schade die Agora heeft geleden (4.14.1). De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat [B] door de concurrerende activiteiten in beginsel onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld, maar dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat hij in het belang van Agora heeft gehandeld. Verificatoire bescheiden met betrekking tot de stelling dat de omzet werd doorbetaald aan Agora ontbraken echter (4.14.3). De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [A] die op deze kwestie betrekking hadden deels toegewezen (als na te melden). De vorderingen die betrekking hebben op schorsing/ontslag van de bestuurder [B] en de benoeming van een interim bestuurder wees zij af, waarbij zij onder meer overwoog dat [A] de route die het vennootschapsrecht voorschrijft (via de algemene vergadering van aandeelhouders) niet eens heeft beproefd en dat als [A] op de algemene vergadering van aandeelhouders een minderheidsstandpunt inneemt, hij zich daar in beginsel dan bij heeft neer te leggen (4.16). Daarbij kwam dat de voorzieningenrechter niet aannemelijk achtte dat zich een situatie voordoet waarin het evident is dat [B] ernstig tekortschiet als bestuurder, zodat ingrijpen in kort geding gerechtvaardigd is. Als mogelijkheden voor [A] als minderheidsaandeelhouder wees de voorzieningenrechter op een vordering tot uittreding en een enquêteprocedure, waarbij in het kader van de voorlopige voorzieningen maatregelen kunnen worden getroffen (4.17). In reconventie wees de voorzieningenrechter onder meer de vordering van [B] , [D] , RTMO en AGO tot opheffing van de gelegde beslagen af (4.28 en 4.29).
Het dictum in conventie luidt, voor zover van belang:
5.2
verbiedt [B] om (al dan niet via RTMO) vanaf 1 (een) werkdag na betekening van dit vonnis betalingen te ontvangen van cliënten van Agora voor werkzaamheden en of diensten die hij en/of RTMO ten behoeve van deze (voormalige) cliënten verrichten of hebben verricht, op straffe van een dwangsom van € 500,= per overtreding, met een maximum van € 50.000,=;
5.3
veroordeelt [B] om vanaf 1 werkdag na betekening van dit vonnis betalingen die hij (al dan niet via RTMO) ontvangt van (voormalige) cliënten van Agora voor werkzaamheden en of diensten die hij en/of RTMO ten behoeve van deze (voormalige) cliënten verrichten of hebben verricht binnen 5 werkdagen na ontvangst van bedoelde betalingen (door) te storten op de bankrekening van Agora, op straffe van een dwangsom van € 500,= per overtreding, met een maximum van € 250.000,=;
5.4
veroordeelt Agora, AGO Holding en RTMO Logistics om binnen 5 dagen na de betekening van het onderhavige vonnis op grond van art. 720 jo. 476a Rv verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het door [A] op 3 mei 2017 onder ieder van hen gelegde conservatoire derdenbeslag zijn getroffen, behalve voor zover deze verklaringen reeds zijn gedaan.
2.15
[A] heeft dit vonnis aan [B] laten betekenen en hem bij brief van 18 juli 2017 gesommeerd aan de veroordeling gehoor te geven.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Agora en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft [A] – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
( i) [B] is al geruime tijd doende samen met zijn echtgenote op systematische wijze bedrijfsactiviteiten, klanten, relaties en vermogensbestanddelen aan Agora te onttrekken en die zonder vergoeding heimelijk over te hevelen naar RTMO. Dit benadeelt Agora.
(ii) [B] heeft ten behoeve van zichzelf en/of derden vermogensbestanddelen aan Agora onttrokken.
(iii) Door zijn handelwijze doet [B] Agora rechtstreeks concurrentie aan. Hij heeft voorts de belangen van Agora op onaanvaardbare wijze ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belangen. Zijn oogmerk is de door Agora gedreven onderneming uiteindelijk volledig naar zich toe te trekken.
(iv) [B] laat na de aandeelhouders correct en volledig te informeren over de gang van zaken binnen Agora en het door hem gevoerde beleid. Hij heeft ook nagelaten voor de voorafgaande boekjaren geldige aandeelhoudersvergaderingen bijeen te roepen.
( v) [B] gebruikt onaanvaardbare middelen in het geschil omtrent zijn functioneren. [B] heeft valse facturen opgesteld in een poging om aansprakelijkheid van [A] voor onbetaalde facturen te creëren. Hij heeft valse aangifte gedaan en hij heeft die facturen mede ter onderbouwing van de aangifte gebruikt.
3.2
Agora en [B] hebben in de eerste plaats aangevoerd dat [A] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Volgens hen had [A] eerst met de aandeelhouders in overleg moeten gaan over mogelijke uittreding. Bovendien heeft Agora in het kader van het kort geding uitvoerig uit de doeken gedaan hoe de vork in de steel zat, is er geen sprake van onrechtmatige gedragingen jegens [A] en behoeven er ook geen maatregelen te worden genomen om de – ongegronde – bezwaren van [A] weg te nemen. De Ondernemingskamer overweegt hierover dat, wat er zij van deze stellingen van Agora en [B] , zij geen grond opleveren voor niet-ontvankelijkheid.
3.3
Agora en [B] hebben voorts gemotiveerd inhoudelijk verweer gevoerd. Rode draad in dit verweer is het ook in het kader van het onder 2.14 vermelde kort geding geuite verwijt dat [A] de facturen van Agora voor diensten die zijn verricht voor zijn, althans voor door hem gecontroleerde, vennootschappen sinds 2013 (deels) onbetaald laat, als gevolg waarvan de financiële positie van Agora zeer slecht is geworden en de bedrijven die zij inschakelt bij de uitvoering van de aan haar verstrekte opdrachten geen werkzaamheden meer voor haar willen uitvoeren. In 2015 is RMTO opgericht om verder te kunnen met de logistieke dienstverlening nu de situatie met Agora onhoudbaar was, aldus Agora en [B] . RMTO heeft naar hun stelling diensten verricht voor Agora, wat nodig was omdat geen enkele ondernemer/transporteur nog zaken wilde doen met Agora, en RTMO stort de voor Agora bedoelde gelden (onder aftrek van een fee en/of kosten) door aan Agora. Volgens Agora en [B] zet [A] structuren op met als doel de invordering van openstaande facturen onmogelijk te maken.
3.4
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en de over en weer ingenomen stellingen blijkt voldoende dat [B] activiteiten van Agora heeft overgeheveld naar RTMO Logistics, een vennootschap die door hem en zijn echtgenote wordt gecontroleerd en waarin [A] en [C] niet participeren. [B] heeft klanten van Agora bewogen om zaken te doen met RTMO en heeft de verrichte werkzaamheden op naam van RTMO laten factureren. Dat de ter zake ontvangen betalingen daadwerkelijk (onder inhouding van een fee) aan Agora zijn afgedragen, heeft [B] wel gesteld, maar hij heeft dit niet door middel van uit (kenbaar) objectieve bron afkomstige bescheiden aangetoond. Hij heeft evenmin inzicht verstrekt in de omvang van de afdrachten, anders dan dat hij ter zitting desgevraagd heeft gezegd dat Agora in 2016 en 2017 tezamen ongeveer € 128.000 heeft gefactureerd aan RTMO. Dat tussen RTMO en Agora een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, is gesteld noch gebleken. De door [B] als productie 36 en 37 overgelegde cijfers zijn volgens zijn verklaring opgesteld en geverifieerd door zijn accountant/boekhouder, maar dit is op grond van die stukken niet vast te stellen.
3.5
[B] geeft als verklaring voor de door hem ondernomen acties dat Agora wegens haar schuldenlast niet meer in staat is zelf transportcontracten af te sluiten, dat de slechte kaspositie is ontstaan als gevolg van structurele en doelbewuste wanbetaling door vennootschappen waarover [A] de uiteindelijke zeggenschap heeft en dat de partijen bij wie Agora haar diensten betrekt in verband met de betrokkenheid van [A] niet meer bereid zijn met Agora te handelen. Ook als juist is wat [B] stelt (in het dossier bevinden zich enige aanwijzingen voor – door [A] betwiste – betrokkenheid van [A] bij de niet inbare vorderingen), dan nog geldt dat hij over die acties in ieder geval volledige openheid aan de aandeelhouders had dienen te verschaffen. Dat hij dit heeft gedaan, kan niet worden geconstateerd. Eventuele kenbaarheid via voor de aandeelhouders toegankelijke mailberichten is niet voldoende.
3.6
De Ondernemingskamer constateert dat er reeds op grond van het vorenstaande gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en juiste gang van zaken te twijfelen. De Ondernemingskamer zal het verzoek van [A] desondanks afwijzen. Hieromtrent geldt het volgende.
3.7
[B] heeft aangevoerd dat de financiële situatie van de vennootschap slecht is, als gevolg van het onbetaald blijven van een groot bedrag aan vorderingen. Mr. Smit heeft ter zitting gesteld dat Agora niet in staat is de kosten van een onderzoek te dragen, dat elke euro die bij Agora binnen komt meteen naar de schuldeisers gaat en dat de liquiditeiten nagenoeg nihil zijn. De vorderingen van Agora van ruim € 400.000 zijn de facto oninbaar, zo heeft [B] ter zitting verklaard, waaraan is toegevoegd dat daarover juridisch advies is ingewonnen. [A] heeft de oninbaarheid van de vorderingen op zichzelf niet betwist, terwijl hij gelet op zijn contacten met de debiteuren (waarvan minstgenomen sprake is, nog los van de vraag of de betrokkenheid verder reikt, zoals [B] aanvoert) geacht kan worden enig inzicht te hebben in de (on)mogelijkheid van inning. Op grond van het vorenstaande acht de Ondernemingskamer voldoende aannemelijk dat de vennootschap de kosten van een onderzoek niet kan dragen. [A] heeft weliswaar (in de vorm van een renteloze lening) financiering toegezegd tot een bedrag van € 10.000, zo nodig eenmaal te verhogen met nogmaals € 10.000, maar deze gelden zijn door hem exclusief bestemd voor een eventueel te benoemen tijdelijke bestuurder. De Ondernemingskamer ziet in dit geval onvoldoende grond voor het benoemen van een tijdelijke bestuurder zonder dat gelijktijdig een onderzoek in gang wordt gezet. Het is juist een onderzoek dat licht zou moeten werpen op (onder meer) de (omvang van de) overheveling van de activiteiten naar RMTO en de financiële verhoudingen tussen Agora en RMTO; een dergelijk onderzoek overstijgt de taak van een tijdelijke bestuurder. Daarbij komt dat op zichzelf reeds duidelijkheid bestaat over het feit dat activiteiten van Agora zijn overgeheveld naar RTMO en dat [A] op grond van het uitvoerbaar verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter nader inzicht kan verkrijgen in de overgehevelde activiteiten. Ten slotte speelt een rol dat Agora uiteindelijk draagplichtig zal blijven voor de door [A] te leen aangeboden gelden en dat deze draagplicht haar financiële situatie derhalve verder zal verslechteren.
3.8
Nu het verzoek van [A] wordt afgewezen, komen de voorwaardelijke tegenverzoeken van [B] niet aan de orde.
3.9
De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig de kosten van het geding tussen de verschenen partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, drs. M.A. Scheltema en drs. J.S.T. Tiemstra RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 9 maart 2018.