ECLI:NL:GHAMS:2018:775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
23/003856-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal en heling van een bromfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en heling van een bromfiets. Het hoger beroep was onbeperkt ingesteld, maar de raadsman heeft later aangegeven dat het enkel gericht was tegen de veroordeling in de zaak met parketnummer 13-081139-17. Het hof heeft het hoger beroep voor de andere zaken niet-ontvankelijk verklaard. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 februari 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van een bromfiets in Hoofddorp op 1 mei 2017, waarbij hij samen met anderen handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bromfiets had voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De kinderrechter had eerder een taakstraf opgelegd, maar het hof heeft de straf aangepast en een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de William Schrikker Stichting. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere strafrechtelijke geschiedenis en de rapporten van de Raad van de Kinderbescherming.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003856-17
datum uitspraak: 8 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-219574-16 (A) en 13-225289-16 (B) en 13-081139-17 (C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Omvang van het hoger beroep

Blijkens de akte van 31 oktober 2017 is het hoger beroep onbeperkt ingesteld. Uit het e-mailbericht van de raadsman van 21 februari 2018, alsmede uit hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht blijkt echter dat het de bedoeling van de raadsman is geweest het hoger beroep beperkt in te stellen, namelijk enkel tegen de veroordeling in de zaak met parketnummer 13-081139-17 (hierna: C). Het hof zal op verzoek van de raadsman en de advocaat-generaal het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen de veroordelingen voor de feiten met de parketnummers 13-219574-16 (hierna: A) en 13-225289-16 (hierna: B).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover voor de beoordeling in hoger beroep van belang, dat
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die/dat weg te nemen bromfiets onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, een goed te weten een bromfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten weten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen de verdachte in zaak C primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde in zaak C. De verdachte heeft de bromfiets niet voorhanden gehad en wist niet noch kon redelijkerwijs vermoeden dat de bromfiets van diefstal afkomstig was.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij slechts als passagier op een scooter heeft gezeten, waarvan hij niet wist dat deze gestolen was, terwijl hij meende dat de scooter aan de hem bekende – en medeberijder – [naam 1] toebehoorde. Deze verklaring stelt het hof als niet aannemelijk terzijde. Het hof stelt op grond van de verklaring van de aangeefster en het door de politie beschreven signalement van de verdachte ten tijde van zijn staande houding vast dat de verdachte degene is geweest die de van de aangeefster gestolen scooter bestuurde. Voorts hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geverbaliseerd dat zij ter plaatse zagen dat het contactslot en het stuurslot van de scooter verbroken waren, hetgeen overeenkomt met de foto’s die de aangeefster bij haar verhoor op 1 mei 2017 heeft gevoegd. Dit moet de verdachte, als de bestuurder van de scooter, zijn opgevallen. Reeds aan deze omstandigheid had de verdachte redelijkerwijs het vermoeden moeten ontlenen dat de scooter van misdrijf afkomstig was. Daar komt bij dat blijkens de verklaring van getuige [getuige] de verdachte een paar keer tegen de bromfiets heeft getrapt, waaruit eens te meer blijkt dat de verdachte ermee bekend was dat de scooter die hij voorhanden had gekregen niet in eigendom toebehoorde aan [naam 1].

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte in zaak C het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een goed te weten een bromfiets heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak C subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak C subsidiair bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak C subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging en bepaling van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder
A, B en C bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit 30 uren werkstraf en 30 uren werkstraf voorwaardelijk (het hof begrijpt: een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk) met een proeftijd van twee jaren onder (naast algemene voorwaarden) de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS).
Nu het hoger beroep enkel is gericht tegen het onder C bewezenverklaarde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van de onder A en B bewezen verklaarde misdrijven, te weten een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder C subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde meewerkt aan de meldplicht bij de WSS en de Intensief Forensische Aanpak (IFA) van Spirit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapporten van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 19 januari 2017, 7 juli 2017 en 19 februari 2018. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad in de persoon van [naam 2] naar voren gebracht dat de verdachte intensief begeleid en behandeld is bij de Koppeling en hij het thans, van ver komend, feitelijk redelijk goed doet binnen begeleid wonen. Wel zijn er nog zorgen over de vriendengroep, zijn beïnvloedbaarheid, het middelengebruik, hoewel verminderd en het feit dat de verdachte zich soms terugtrekt van zijn verplichtingen zoals werk, school en begeleid wonen. In verband daarmee adviseert de Raad oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de meldplicht bij de WSS en hij zal mee werken aan de hulpverlening in het kader van Intensieve Forensische Aanpak (IFA). Er kan worden afgezien van therapie en/of behandeling nu de verdachte hier niet voor open staat en hij het relatief goed doet.
[naam 3], jeugdzorgwerker van de WSS, heeft op de terechtzitting in hoger beroep namens de jeugdreclassering naar voren gebracht dat de verdachte sterk wisselt in wat hij wil en dat hij om die reden wisselend functioneert. Van belang is dan ook dat hij binnen een gedwongen kader hulp en begeleiding krijgt van de WSS en extra hulp van het IFA-traject, zodat er meer kans van slagen is dat ook het begeleid wonen van de Accuraat goed blijft gaan. Tevens acht zij behandeling van belang.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het goed met hem gaat en hij naar school gaat. Voorts heeft de verdachte aangegeven dat hij blij is met en baat heeft bij zijn begeleide woonplek bij Accuraat, maar twee jaar begeleiding niet ziet zitten. Hij zou graag binnen een kortere termijn zelfstandig wonen. Daarom geeft hij de voorkeur aan een werkstraf boven begeleiding.
Gegeven het bovenstaande ziet het hof aanleiding om aan de verdachte voor het bewezenverklaarde feit onder C een voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de (bijzondere) voorwaarde, kort gezegd: een meldplicht bij de WSS en begeleid wonen in een daartoe aangewezen instelling. Het hof ziet aanleiding om een kortere proeftijd dan gevorderd toe te wijzen, nu verdachte reeds langere tijd begeleiding heeft en het nu redelijk goed met hem gaat. Het hof ziet geen aanleiding voor hulpverlening in het kader van IFA, nu de verdachte daarvoor niet gemotiveerd lijkt te zijn en de geadviseerde inzet te weinig concreet is gemaakt. De verdachte heeft ter zitting aangegeven vooral profijt te hebben van het begeleid wonen van Accuraat. Omdat het hof het van belang acht dat verdachte begeleid blijft wonen bij Accuraat zal dit als bijzondere voorwaarde worden opgenomen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf van 30 uren duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder A en B ten laste gelegde.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder A en B bewezen verklaarde op een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren subsidiair 15 (vijftien) dagen vervangende jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak C primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak C subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak C subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte in zaak C tot een
voorwaardelijke werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- verplicht is zich gedurende een door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de (jeugd)reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te weten Accuraat of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de (jeugd)reclassering heeft opgesteld, zolang als de WSS dat noodzakelijk oordeelt.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.M. Kengen en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 maart 2018.