ECLI:NL:GHAMS:2017:5487

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
7 januari 2018
Zaaknummer
200.213.283/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens misbruik van bevoegdheid en privacy schending

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarders vanwege vermeend misbruik van hun bevoegdheden en schending van haar privacy. De klacht betreft het handelen van gerechtsdeurwaarder [sub 1], die in 2013 en 2015 vertrouwelijke informatie over klaagster heeft verstrekt aan haar opdrachtgever, [bank]. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder zonder haar toestemming informatie heeft ingewonnen over haar inkomstenbronnen, wat volgens haar in strijd is met de wet en de geldende regelgeving. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht deels gegrond verklaard en een berisping opgelegd aan gerechtsdeurwaarder [sub 1].

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kamer vernietigd. Het hof oordeelt dat de klacht deels gegrond is voor het handelen van gerechtsdeurwaarder [sub 1] in 2013, maar ongegrond voor het handelen in 2015. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder in 2015 de informatie op een legitieme manier heeft verkregen in het kader van een opdracht van [bank]. De overige gerechtsdeurwaarders zijn door het hof niet aansprakelijk geacht. Het hof heeft besloten geen maatregel op te leggen aan gerechtsdeurwaarder [sub 1] vanwege de geringe ernst van het tuchtrechtelijk verwijt.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.213.283/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/590283 / DW RK 15/585
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 december 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. M. Taheri, advocaat te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2. [naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
3. [naam]
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
4. [naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
gemachtigde van 1 t/m 4: mr. [naam] ,
5. [naam] ,
oud-gerechtsdeurwaarder te [plaats] , en
6. [naam] ,
thans toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
en alle andere gerechtsdeurwaarders die zijn verbonden aan het kantoor [kantoor] te [plaats] ,
geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders).

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 4 april 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 7 maart 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:24). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen gerechtsdeurwaarder [sub 1] deels (waar het betreft opvragen van gegevens over dienstverbanden in 2015) gegrond verklaard en gerechtsdeurwaarder [sub 1] de maatregel van berisping opgelegd. De kamer heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarders 1 t/m 4 hebben op 9 mei 2017 een stuk getiteld ‘Verweerschrift in het principaal beroep tevens houdende beroepsschrift in incidenteel hoger beroep’ - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 2 oktober 2017 een brief met daarbij een stuk getiteld ‘Nadere gronden in het principaal hoger beroep, verweer in het incidenteel hoger beroep’ en aanvullende producties in het geding gebracht. Het hof heeft klaagster bij brief van 3 oktober 2017 bericht dat ter zitting zal worden beslist of voormeld stuk wordt toegelaten, gelet op het feit dat het procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken gerechtshoven naast het beroepschrift en het verweerschrift niet de mogelijkheid biedt tot het indienen van verdere reacties/schriftelijke uiteenzettingen, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt. Het hof heeft op voorhand kennisgenomen van de aanvullende producties bij genoemde brief, die tijdig zijn ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en gerechtsdeurwaarder [sub 1] , vergezeld van de gemachtigde van gerechtsdeurwaarders 1 t/m 4, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders heeft desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van het door klaagster op 2 oktober 2017 ingediende stuk. Hierop heeft het hof beslist dat het stuk aan het dossier is toegevoegd.
1.5.
Gerechtsdeurwaarders [sub 5] en [sub 6] en de overige gerechtsdeurwaarders die zijn verbonden aan het kantoor [kantoor] zijn door het hof niet opgeroepen en hebben zich evenmin in de procedure gesteld.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die in het geding zijn gebleken, zijn die feiten de volgende.
3.2.1.
Tussen klaagster en [bank] is een geschil ontstaan met betrekking tot een hypotheekovereenkomst.
3.2.2.
Op 3 april 2013 heeft gerechtsdeurwaarder [sub 6] op verzoek van [bank] een grosse van een notariële akte van geldlening aan klaagster betekend. In het exploot is als reden voor de opeising van de hypothecaire lening vermeld dat klaagster met tijdige betaling van het verschuldigde bedrag in gebreke is gebleven.
3.2.3.
Op 5 april 2013 heeft een medewerker van gerechtsdeurwaarder [sub 1] aan de advocaat van klaagster een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Inzake [bank] / [klaagster] constateert u terecht dat betalingsachterstand is opgenomen als opeisinggrond.
Betalingsachterstand is echter niet de reden geweest dat de lening is opgeëist. De lening is opgeëist vanwege onregelmatigheden bij de verstrekking en geschonden vertrouwen. Dit is abusievelijk niet vermeld in het uitgebrachte exploot van betekening. Indien [bank] de zaak wenst voort te zetten, dan zullen wij deze onjuistheid herstellen. Of [bank] de zaak wenst door te zetten is op dit moment nog niet duidelijk.”
3.2.4.
Op 12 april 2013 heeft een medewerker van gerechtsdeurwaarder [sub 1] aan de advocaat van klaagster een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Allereerst berichten wij u dat cliënte de executie vooralsnog niet wenst voort te zetten. Reden waarom er nog geen herstelexploot is uitgebracht.
Indien ons kantoor wordt verzocht om de executie wederom ter hand te nemen zullen wij een correcte aanzegging doen.”
3.2.5.
Op 15 april 2013 heeft de advocaat van [bank] het kantoor van gerechtsdeurwaarder [sub 1] een e-mail gezonden inhoudende, voor zover van belang:
“Cliënte, [bank] , heeft - in mijn aanwezigheid - een gesprek met de heer [A] en mevrouw [klaagster] gehad. Dit heeft nog niet tot een oplossing tussen partijen geleid.
In het gesprek hebben de heer [A] en mevrouw [klaagster] uitdrukkelijk medegedeeld dat mevrouw [klaagster] naast haar dienstbetrekking bij [bedrijf A] een dienstverband bij [bedrijf B] of [bedrijf C] (haar dienstverband kan onder de naam avn dit bedrijf lopen) heeft sinds 1 april 2012 tot en met heden (het dienstverband loopt nog steeds). De heer [A] stelde voor om u te laten bevestigen dat naast het dienstverband bij [bedrijf A] er ook een dienstverband bij [bedrijf B] of [bedrijf C] bestaat.
Graag verzoek ik u mij dan ook aan te geven of naast het dienstverband bij [bedrijf A] er op dit moment ook een geregistreerd dienstverband bij [bedrijf B] of [bedrijf C] bestaat.”
3.2.6.
Een medewerker van gerechtsdeurwaarder [sub 1] heeft de advocaat van [bank] op diezelfde dag per e-mail geantwoord, voor zover van belang:
“In de zaak [klaagster] te [plaats] zijn uit de UWV gegevens geen andere werkgevers naar voren gekomen dan de [bedrijf A] .
Wij houden het dossier tot nader order aan.”
3.2.7.
Het dossier is in 2013 gesloten.
3.2.8.
De advocaat van [bank] heeft op 12 maart 2015 aan het kantoor van gerechtsdeurwaarder [sub 1] een e-mail gezonden. Deze e-mail houdt in, voor zover van belang:
“Bijgaand treffen jullie openstaande vordering op [klaagster] per 20 februari 2015 (het betreft een achterstand van € 17.257,47), het betekeningsexploot d.d. 3 april 2013 en de grosse van de hypotheekakte d.d. 23 mei 2012.
Cliënte wil bekijken of het mogelijk is beslag te leggen op geregistreerde inkomsten. Graag verzoek ik jullie dan ook onderzoek te doen naar geregistreerde inkomsten, betekening heeft dus al plaatsgevonden.
Zodra er een inkomstenbron/inkomstenbronnen zijn aangetroffen, verzoek ik jullieeerst contact met mij op te nemenom te bespreken of het beslag kan worden doorgezet.
Aangezien het een fraudedossier betreft, verzoek ik jullie gevonden inkomstenbronnen niet eerder aan te schrijven (mocht dat überhaupt nodig zijn) dan na overleg daarover. De kans bestaat immers dat er direct weer gerommeld gaat worden zodra duidelijk wordt dat er een beslagpoging onderweg is.”
3.2.9.
Een medewerker van gerechtsdeurwaarder [sub 1] heeft bij e-mail van 16 april 2015 aan de advocaat van [bank] meegedeeld, voor zover van belang:
“Ik heb e.e.a. nog even bekeken. Uit het systeem komt alleen een detailhandel waar zij eerder gewerkt zou hebben (m.i.v. 2009), doch niet het kantoor alwaar zij op de website staat.
In afwachting van uw nadere instructies.”
3.2.10.
Bij e-mail van 25 april 2015 heeft de advocaat van [bank] het kantoor van gerechtsdeurwaarder [sub 1] geschreven, voor zover van belang:
“Wij hebben navraag gedaan en het lijkt erop dat [klaagster] wel degelijk vanaf 2012 een dienstverband bij [bedrijf B] moet hebben of anders bij het bedrijf van de broer van [A] , te weten: [bedrijf C] .
Kunnen jullie nogmaals bij het UWV en/of de Belastingdienst kijken of er echt geen dienstverband bij [bedrijf B] of [bedrijf C] te vinden is, in ieder geval vanaf 2012.”
3.2.11.
Bij e-mail van 30 april 2015 heeft een medewerker van gerechtsdeurwaarder [sub 1] de advocaat van [bank] geantwoord, voor zover van belang:
“Deze werkgever komt niet via de bevragingen bij UWV/Belastingdienst (via ons systeem) naar voren. Als zij hier werkt c.q. gewerkt zou hebben zou dit naar voren moeten komen. Wenst u dat wij evt. schriftelijk bij deze vermoedelijke werkgever gaan informeren?”
3.2.12.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft [bank] de overeenkomst met klaagster beëindigd.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze misbruik heeft gemaakt van zijn in het kader van executie verleende bevoegdheid om informatie in te winnen over de bronnen van inkomsten van klaagster. Zowel in 2013 als in 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder vertrouwelijke informatie over klaagster afkomstig van het UWV en/of de Belastingdienst aan zijn opdrachtgeefster [bank] verstrekt terwijl hij daartoe volgens klaagster niet bevoegd was. De gerechtsdeurwaarder heeft zodoende bewijs over klaagster verzameld voor [bank] , welke informatie klaagster zelf niet wenste te verschaffen. De gerechtsdeurwaarder heeft de wet en voor hem geldende regelgeving overtreden. Voorts heeft hij de privacy van klaagster geschonden.
4.2.
Volgens klaagster was in 2013 geen sprake van een vordering van [bank] op klaagster en/of van een beslag. [bank] beschikte evenmin over een executoriale titel.
Zelfs nadat het hof [plaats] in 2014 had vastgesteld dat [bank] jegens klaagster onrechtmatig had gehandeld en dat het door klaagster bij het aangaan van de hypotheek opgegeven dienstverband wel degelijk bestond, is in 2015 opnieuw door de gerechtsdeurwaarder een dergelijk onderzoek naar de bronnen van inkomsten van klaagster verricht, waarvan de resultaten zijn doorgegeven aan [bank] .

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Hof toetst het geschil in volle omvang
6.1.
De gerechtsdeurwaarders 1 t/m 4 hebben bij hun verweerschrift meegedeeld incidenteel beroep te willen instellen. Dit incidenteel beroep ziet op het oordeel van de kamer dat gerechtsdeurwaarder [sub 1] in 2015 tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, omdat er in 2015 volgens de kamer geen verzoek is geweest van [bank] om de titel opnieuw te executeren.
6.2.
De Gerechtsdeurwaarderswet kent niet de mogelijkheid van het instellen van incidenteel appel als afzonderlijke rechtsingang. Uit de wetsgeschiedenis van de Gerechtsdeurwaarderswet (Kamerstukken II 1991-1992, 22775, nr. 3, p. 24) volgt echter wel dat het hof het geschil in volle omvang toetst en niet gebonden is aan wat een appellante als bezwaar aanvoert. Dat is in de jurisprudentie van het hof op grond van de wetsgeschiedenis ook aangenomen. Het hof verwijst onder andere naar zijn beslissingen van 15 november 2016 (ECLI:GHAMS:2016:4604) en 21 juni 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2316). Het hof zal hetgeen de gerechtsdeurwaarders 1 t/m 4 in dit verband hebben aangevoerd daarom betrekken in de beoordeling van onderhavig hoger beroep.
Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder
6.3.
Klaagster heeft haar klacht ingediend “tegen de deurwaarders bij [kantoor] , c.q. tegen de daarvoor verantwoordelijke deurwaarders Dhr. [sub 5] ,
Dhr. [sub 2] , Dhr. [sub 1] , Dhr. [sub 3] , Dhr. [sub 4] en de andere aan het voornoemde kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders (…) en Dhr. [sub 6] , toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (…)”.
De kamer heeft de klacht tegen gerechtsdeurwaarder [sub 1] deels gegrond verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft klaagster de klacht onverkort gehandhaafd. Volgens klaagster heeft de kamer ten onrechte beslist dat enkel gerechtsdeurwaarder [sub 1] in casu verantwoordelijk is. Alle gerechtsdeurwaarders zoals vermeld in het klaagschrift zijn volgens klaagster tuchtrechtelijk aansprakelijk.
6.4.
De gerechtsdeurwaarders 1 t/m 4 hebben (ook) in hoger beroep aangevoerd dat alleen gerechtsdeurwaarder [sub 1] verantwoordelijkheid droeg voor het kantoor [plaats], waar het dossier van klaagster in 2013 en 2015 in behandeling was, en dat de kamer de beoordeling van de klacht terecht op hem heeft toegespitst. [sub 5] was ook als gerechtsdeurwaarder aan het kantoor verbonden; hij is in 2016 gedefungeerd. [sub 2] , [sub 3] en [sub 4] zijn als toegevoegd gerechtsdeurwaarders aan het kantoor verbonden zonder zeggenschap inzake de bedrijfsvoering. [sub 6] , die sinds medio 2015 niet langer aan het kantoor verbonden is, heeft slechts de betekening van de grosse van de hypotheekakte uitgebracht en verder geen bemoeienis met de dossiers gehad.
6.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de kamer ten onrechte alleen gerechtsdeurwaarder [sub 1] als beklaagde aangemerkt. Het was immers uit het klaagschrift duidelijk dat en waarom klaagster wilde klagen over alle door haar, deels met name, genoemde gerechtsdeurwaarders.
6.6.
Met de kamer is het hof echter van oordeel dat alleen gerechtsdeurwaarder [sub 1] kan worden aangesproken op het handelen waarover klaagster klaagt. Ook in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat andere gerechtsdeurwaarders voor de behandeling van dit dossier verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Dat op het punt van de informatieverstrekking aan derden een kantoorbeleid bestond, zodat ook de andere door klaagster bij naam genoemde gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn, zoals klaagster heeft aangevoerd, is het hof niet gebleken. De klacht is daarom ongegrond waar het gerechtsdeurwaarders [sub 2] , [sub 3] , [sub 4] , [sub 5] en [sub 6] betreft. Ten aanzien van ‘de andere aan het voornoemde kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders’, zoals in het klaagschrift vermeld, geldt hetzelfde. Bij deze stand van zaken acht het hof het niet noodzakelijk dat gerechtsdeurwaarders [sub 5] en [sub 6] en de andere aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders alsnog worden opgeroepen.
Misbruik van bevoegdheden in 2013
6.7.
Uit de hiervoor opgenomen feiten blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in 2013 na ontvangst van de opdracht van [bank] aanvankelijk abusievelijk ervan is uitgegaan dat klaagster een betalingsachterstand had. De gerechtsdeurwaarder heeft de advocaat van klaagster op 12 april 2013 bericht dat [bank] de executie niet wenste voort te zetten. Hierna, op 15 april 2013, heeft de advocaat van [bank] de gerechtsdeurwaarder nog om informatie over de inkomstenbronnen van klaagster verzocht. De medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens ten onrechte informatie aan [bank] verschaft. De opdracht tot executie was immers ingetrokken. Gezien het voorgaande is de klacht van klaagster op dit onderdeel, anders dan de kamer heeft geoordeeld, gegrond.
Misbruik van bevoegdheden in 2015
6.8.
Wat betreft dit onderdeel van de klacht is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder de door [bank] gegeven opdracht, hiervoor onder punt 3.2.8. opgenomen, heeft kunnen en mogen opvatten als een ‘gewone’ opdracht tot executie, zodat de informatie over de inkomstenbronnen van klaagster mocht worden opgevraagd en in het kader van de verdere wijze van executie gedeeld kon worden met [bank] . Er is geen sprake van misbruik van bevoegdheden, zoals door klaagster gesteld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Het hof deelt niet het standpunt van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder, gelet op hetgeen in 2013 was voorgevallen, had kunnen en moeten weten dat [bank] enkel uit was op het verkrijgen van informatie over de inkomstenbronnen van klaagster terwijl geen sprake was van een betalingsachterstand en [bank] geen daadwerkelijke plannen had om tot executie over te gaan. Zowel in 2013 als in 2015 ging het in feite om een soort losse opdracht van [bank] . Het inhoudelijke dossier lag bij de opdrachtgevende advocaat van [bank] . Aan de gerechtsdeurwaarder kan niet verweten worden dat zijn medewerkers zich de omstandigheden van twee jaar eerder niet hebben herinnerd. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat de desbetreffende medewerker in 2013 nog niet op zijn kantoor werkzaam was.
6.9.
Gelet op het vorenstaande kan gerechtsdeurwaarder [sub 1] van het doorgeven van informatie over klaagster in 2013 een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Vanwege de betrekkelijk geringe ernst van dit handelen (de gerechtsdeurwaarder deelde niet meer mee dan de opdrachtgever zelf al wist) ziet het hof echter geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel.
6.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart de klacht gegrond voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [sub 1] waar het betreft doorgeven van gegevens over dienstverbanden in 2013;
- ziet af van het opleggen van een maatregel;
- verklaart de klacht ongegrond voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [sub 1] waar het betreft doorgeven van gegevens over dienstverbanden in 2015;
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarders [sub 2] , [sub 3] , [sub 4] , [sub 5] en [sub 6] en de andere aan het kantoor [kantoor] verbonden gerechtsdeurwaarders.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.M. de Jongh en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017 door de rolraadsheer.