ECLI:NL:GHAMS:2018:747
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- R.D. van Heffen
- J.W.H.G. Loyson
- M.E. Hinskens–van Neck
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstandsvergoeding in het kader van strafrechtelijke procedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. Verzoeker, geboren in 1991, heeft twee verzoekschriften ingediend. Het eerste verzoek, op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), betreft een schadevergoeding van € 1.375,00 voor schade die hij stelt te hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-004129-14. Het tweede verzoek, op basis van artikel 591a Sv, betreft een forfaitaire vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het verzoek. De verzoekschriften zijn op 1 augustus 2017 ingekomen en de advocaat-generaal heeft op 13 september 2017 geadviseerd het verzoek op basis van artikel 89 Sv af te wijzen, maar het verzoek op basis van artikel 591a Sv toe te wijzen.
Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en op 9 februari 2018 de advocaat-generaal gehoord. Verzoeker en zijn advocaat zijn niet verschenen. Het hof oordeelt dat het verzoekschrift tijdig is ingediend en dat de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gronden van billijkheid zijn voor de toekenning van de schadevergoeding op basis van artikel 89 Sv, maar dat er wel gronden zijn voor een forfaitaire vergoeding van € 280,00 op basis van artikel 591a Sv. Het hof wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar kent wel de forfaitaire vergoeding toe, die uit 's Rijks kas wordt betaald. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken in de openbare zitting van het hof.