ECLI:NL:GHAMS:2018:740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
002180-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van schade en kosten in verband met voorlopige hechtenis en strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, geboren in 1959, met betrekking tot schadevergoeding ten laste van de Staat. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van de ondergane voorlopige hechtenis in een strafzaak, waarin verzoeker op 27 oktober 2016 was veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete. Verzoeker had een schadevergoeding van € 3.355,00 gevorderd, alsook een forfaitaire vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 21 december 2016 was ingekomen en dat de advocaat-generaal op 2 augustus 2017 het standpunt had ingenomen dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 9 februari 2018, waar verzoeker niet aanwezig was, heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord.

Het hof heeft geoordeeld dat de strafzaak met het voormelde parketnummer was geëindigd met de oplegging van straf, en dat verzoeker in zijn verzoek op de voet van artikel 89 Sv niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het verzoek op de voet van artikel 591a Sv werd ingetrokken, waardoor dit verzoek verder geen bespreking behoefde. De beslissing van het hof was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek, en de beschikking werd onverwijld betekend aan verzoeker.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Rekestnummers: 002181-16 (89 Sv) en 002180-16 (591a Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-005299-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. W.E.R. Geurts, [geboortedag].

1.Inhoud van de verzoeken

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 3.355,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 21 december 2016 ingekomen.
Op 2 augustus 2017 heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat verzoeker in het verzoek op de voet van artikel 89 Sv niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het verzoek op de voet van artikel 591a Sv moet worden afgewezen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 februari 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.

3.Beoordeling van de verzoeken

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Het verzoek op de voet van artikel 591a Sv is ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer namens verzoeker ingetrokken zodat dit verzoek verder geen bespreking behoeft.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd met oplegging van straf, nu verzoeker bij arrest van 27 oktober 2016 ter zake van een aantal van de aan hem ten laste gelegde feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete. Dat verzoeker van een aantal andere ten laste gelegde feiten is vrijgesproken, doet aan het voorgaande niet af. Immers, onder de term ‘zaak’ moet worden verstaan al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had (HR 14 november 1989, NJ 1990, 274; HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1502). Gelet hierop moet verzoeker in het verzoek op de voet van artikel 89 Sv niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Datzelfde geldt voor het verzoek op de voet van artikel 591a Sv.

4.Beslissing

Het hof :
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.W.H.G. Loyson en M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 februari 2018.