ECLI:NL:GHAMS:2018:740
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vergoeding van schade en kosten in verband met voorlopige hechtenis en strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, geboren in 1959, met betrekking tot schadevergoeding ten laste van de Staat. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van de ondergane voorlopige hechtenis in een strafzaak, waarin verzoeker op 27 oktober 2016 was veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete. Verzoeker had een schadevergoeding van € 3.355,00 gevorderd, alsook een forfaitaire vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 21 december 2016 was ingekomen en dat de advocaat-generaal op 2 augustus 2017 het standpunt had ingenomen dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 9 februari 2018, waar verzoeker niet aanwezig was, heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord.
Het hof heeft geoordeeld dat de strafzaak met het voormelde parketnummer was geëindigd met de oplegging van straf, en dat verzoeker in zijn verzoek op de voet van artikel 89 Sv niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het verzoek op de voet van artikel 591a Sv werd ingetrokken, waardoor dit verzoek verder geen bespreking behoefde. De beslissing van het hof was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek, en de beschikking werd onverwijld betekend aan verzoeker.