Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Hoewel partijen na de beëindiging van hun relatie (onder andere via WhatsApp) nog met elkaar communiceerden, bestaat er thans reeds gedurende langere tijd geen enkel contact tussen hen en is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding. Voorts is gebleken dat de vrouw geen enkel vertrouwen heeft in de man en dat de vrouw kampt met angstklachten waarvoor zij in behandeling is bij een psycholoog. De door de raad – mede in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening – noodzakelijk geachte en geadviseerde hulpverlening in de vorm van het traject Ouderschap Blijft van Altra, waarbij tevens bemiddelingsgesprekken plaatsvinden, is niet van de grond gekomen. Evenmin is het traject Samen Hier van Altra, waarbij het met name gaat om langdurige contactbegeleiding, van de grond gekomen. Blijkens de e-mailberichten van Altra van 19 oktober 2017 en 2 november 2017 was niet voldaan aan de hieraan verbonden voorwaarden. Altra heeft geconstateerd dat de vrouw niet in staat bleek [de minderjarige] emotionele toestemming te geven om het contact met de man op te starten, [de minderjarige] daarin te begeleiden en haar medewerking te verlenen aan statusvoorlichting. Voorts is gebleken dat thans reeds gedurende twee jaren geen omgang tussen [de minderjarige] en de man plaatsvindt en dat [de minderjarige] niet weet dat de man zijn vader is en ervan uitgaat dat de huidige partner van de vrouw, tevens de vader van [kind b] en [kind c] , zijn vader is.
Onder deze omstandigheden acht het hof een gezamenlijke uitoefening van het gezag prematuur. Er is niet voldaan aan het minimale vereiste voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, nu geen sprake is van ook maar enige samenwerking of enig (constructief) overleg tussen partijen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof zijn partijen op dit moment niet in staat gezamenlijk beslissingen van enig belang over [de minderjarige] te nemen, althans tenminste afspraken te maken over situaties die zich rondom [de minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren zal raken tussen hen. Nu de hulpverlening door Altra niet van de grond is gekomen, valt niet te verwachten dat partijen hiertoe binnen afzienbare termijn wel in staat zullen zijn. Voorts bestaat gezien het voorgaande een reële kans dat het gezinssysteem waar [de minderjarige] met zijn (half)broertjes onderdeel van uitmaakt, ontwricht zal raken, hetgeen niet in zijn belang is. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat [de minderjarige] een hechte band heeft met de andere kinderen.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat partijen - met hulpverlening - gaan werken aan herstel van het vertrouwen van de vrouw in de man en aan de verbetering van hun verstandhouding als ouders van [de minderjarige] . Tevens is het hof met de raad van oordeel dat in het belang van een gezonde identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] statusvoorlichting aan hem dient te worden gegeven. In dit verband heeft de raad ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat mogelijk (ambtshalve) een beschermingsonderzoek zal worden verricht.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen zijn ouders. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor een nader raadsonderzoek met betrekking tot het gezag. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de man in zoverre afwijzen.