Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor hun twee kinderen, geboren in 2002 en 2005, van € 159,- naar € 296,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2015. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de zorgregeling voor de kinderen.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 728,- per maand bedraagt, en dat de draagkracht van de vrouw € 130,- per maand is. De geschilpunten betroffen de ingangsdatum van de alimentatie, de woonlasten van de man en het percentage zorgkorting. Het hof heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de alimentatieverplichting moet worden vastgesteld op 1 februari 2016, en dat de forfaitaire woonlasten van de man in aanmerking genomen kunnen worden bij de berekening van de kinderalimentatie. Het hof heeft de grief van de vrouw over de woonlasten verworpen en het percentage zorgkorting vastgesteld op 25%.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de vrouw zijn afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.