In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een revolver, op 15 april 2016 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 februari 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van vier maanden had geëist, met onttrekking van het wapen aan het verkeer.
Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de vereiste mate van bewustheid bij de verdachte met betrekking tot het wapen. Het hof overwoog dat, hoewel het voorwerp het uiterlijk van een vuurwapen had, het zeer klein was en zichtbaar als sierhanger aan de zonneklep in de auto hing. Bovendien was het wapen niet geladen en was er geen munitie aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verdachte zich niet bewust was van de aard en eigenschappen van het voorwerp, en sprak hem vrij van de tenlastelegging.
Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof verklaarde niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De beslissing om het wapen onttrokken aan het verkeer te verklaren, werd ook genomen, maar de verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van het wapen.