ECLI:NL:GHAMS:2018:599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
23-002659-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tenuitvoerlegging wegens onduidelijkheid over voorwaardelijke veroordeling en proeftijd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1975, was aangeklaagd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de Rijksweg A200 op 25 oktober 2015. De tenlastelegging betrof het rijden met een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, terwijl de toegestane snelheid 100 kilometer per uur was. De verdachte stelde dat de toegestane snelheid op dat wegdeel 130 kilometer per uur was en dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar was. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat niet vaststond of de verdachte op de hoogte was van zijn voorwaardelijke veroordeling en de aanvang van de proeftijd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, maar de opgelegde straffen werden gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De uiteindelijke beslissing was een geldboete van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 37 dagen, met aftrek van de periode dat het rijbewijs al was ingevorderd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002659-16
datum uitspraak: 23 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 96-214602-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2017 en 9 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 25 oktober 2015 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede Ca als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A200, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren

De ter plaatse toegestane snelheid
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op het wegdeel waar de snelheidsovertreding zou zijn begaan, de toegestane snelheid 130 kilometer per uur betrof, zodat, zo begrijpt het hof de verdachte, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat de snelheidsovertreding dan niet in aanmerking komt voor strafrechtelijke vervolging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen.
Het hof verwerpt het verweer op grond van het volgende.
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 25 oktober 2015 in een personenauto op de Rijksweg A200 richting Haarlem tussen de hectometerpalen 7.8 en 7.9 reed toen zijn snelheid werd gemeten. Uit het proces-verbaal snelheid van 25 oktober 2015, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], blijkt dat de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto na correctie ongeveer 151 kilometer per uur betrof, terwijl de toegestane snelheid ter plaatse 100 kilometer per uur was. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2017, opgemaakt door dezelfde verbalisanten, blijkt dat vanuit de richting Amsterdam naar Haarlem waar de Provincialeweg N200 overgaat in de Rijksweg A200 ter hoogte van hectometerpaal 6.7 bord G1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is geplaatst met daar onder een bord model A1, voorzien van het getal 100, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Op de Rijksweg A200 bij de oprit vanaf de Oude Haarlemmerstraatweg te Halfweg in de richting van Haarlem is ter hoogte van hectometerpaal 7.9 een herhaling geplaatst van laatstgenoemd bord. Het is niet aannemelijk geworden dat deze borden er ten tijde van het ten laste gelegde niet stonden.
Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande genoegzaam is komen vast te staan dat de toegestane snelheid ter plaatse 100 kilometer per uur bedroeg, terwijl geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de door de verdachte beweerde veronderstelling dat de maximale snelheid 130 kilometer per uur was verontschuldigbaar maken.
Betrouwbaarheid van de snelheidsmeting
De verdachte heeft het standpunt ingenomen dat de lasermeting van 156 kilometer per uur foutief is geweest en dat volgens zijn eigen meting de werkelijk gereden snelheid 134,6 kilometer per uur was. De verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de betrouwbaarheid en het gebruik van de lasersnelheidsmeter, aangezien niet duidelijk is of deze apparatuur volgens de in de ‘Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (2015I001)’ voorgeschreven wijze is gebruikt. Het hof begrijpt het betoog van de verdachte aldus, dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden omdat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld hoe snel de verdachte heeft gereden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Uit genoemd proces-verbaal snelheid blijkt dat bij de snelheidsmeting gebruik is gemaakt van een geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte lasersnelheidsmeter. De apparatuur voldeed aan de daaraan gestelde eisen ten tijde van de constatering van het feit op 25 oktober 2015. Een en ander vindt steun in het aanvullende proces-verbaal dat door beide verbalisanten is opgemaakt op 8 maart 2017. De deugdelijkheid van de gebruikte apparatuur en het juiste gebruik ervan is derhalve genoegzaam komen vast te staan en een reden om daaraan te twijfelen ziet het hof niet, ook niet met inachtneming van hetgeen door de verdachte is aangevoerd. Hieraan doet evenmin af hetgeen de verdachte heeft aangevoerd ter onderbouwing van de volgens hem gereden snelheid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2015 in de gemeente Haarlemmerliede Ca als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A200, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 37 dagen met aftrek van de periode die het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de periode die het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn motorvoertuig met een snelheid gereden die de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Het hof heeft bij de strafmaat, ten voordele van de verdachte, acht geslagen op het feit dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 januari 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof heeft er voorts rekening mee gehouden dat de verdachte zijn rijbewijs vijf weken kwijt is geweest, dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en authentiek overkomt in zijn stelling dat hij niet de intentie heeft gehad moedwillig de ter plaatse toegestane snelheid te overtreden. Tot slot houdt het hof rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het ten laste gelegde feit en de behandeling in hoger beroep.
Het hof zal gelet op het vorenstaande volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid gelijk aan de duur van de tijd die het rijbewijs van de verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
37 (zevenendertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 februari 2018.
[…]