ECLI:NL:GHAMS:2018:571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
200.204.108/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en btw-verplichtingen tussen particulier en aannemingsbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij Asya Bouw- en Installatiebedrijf V.O.F. een vordering had ingesteld. De kern van het geschil betreft de afspraken tussen [appellant] en Asya over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [appellant]. Er was een overeenkomst gesloten waarbij Asya zou zorgen voor de verbouwing, en er was expliciet afgesproken dat er geen btw in rekening zou worden gebracht. Asya heeft echter later een bedrag van € 29.884,98 aan [appellant] gefactureerd, inclusief btw, wat leidde tot het geschil.

Het hof heeft vastgesteld dat de afspraak om geen btw in rekening te brengen in strijd is met de fiscale wetgeving, maar dat dit niet automatisch betekent dat Asya alsnog btw kan vorderen van [appellant]. Het hof heeft de grieven van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het hof oordeelde dat de overeengekomen aanneemsom van € 37.000,- zonder btw was en dat Asya niet gerechtigd was om achteraf btw in rekening te brengen. Het hof heeft de vordering van Asya tot betaling van het bedrag van € 8.772,93 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de kosten van het geding in eerste aanleg aan [appellant] opgelegd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak voor aannemers om duidelijke afspraken te maken over de btw en de gevolgen van het niet naleven van fiscale wetgeving. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de belangen van beide partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.204.108/01
zaak-/rol nummer rechtbank Amsterdam : C/13/598359 / HA ZA 15-1088
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 februari 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. N.M. Don te Amsterdam,
tegen
ASYA BOUW- EN INSTALLATIEBEDRIJF V.O.F.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en Asya genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 11 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 en 13 juli 2016, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Asya als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 september 2017 doen bepleiten, [appellant] door mr. Don voornoemd en Asya door mr. Mense voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en
alsnog de vorderingen van Asya zal afwijzen dan wel zal matigen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Asya in de kosten van het geding in beide instanties.
Asya heeft geconcludeerd tot bekrachtiging met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 13 juli 2016 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep deels in geschil in die zin dat deze feiten voor wat betreft de door [appellant] gedane betalingen volgens [appellant] niet volledig zijn. Het hof zal hierop bij de beoordeling terugkomen. Waar nodig gewijzigd en aangevuld, komen de feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, thans neer op het volgende.
a. [appellant] is eigenaar van een woning aan de [staat] te [plaats] (hierna: de woning).
b. [appellant] en Asya, een aannemingsbedrijf, zijn overeengekomen dat Asya verbouwingswerkzaamheden zou verrichten in de woning.
c. Asya is in februari 2015 begonnen met de uitvoering van deze werkzaamheden.
d. Door [appellant] zijn contante betalingen aan Asya gedaan van € 10.000,-, € 8.500,- en
€ 5.000,-.
e. Asya heeft [appellant] een overzicht verstrekt van meer- en minderwerk.
f. Bij brief van 3 augustus 2015 van de advocaat van Asya is [appellant] tot betaling van een bedrag van € 29.884,98 aangemaand, waarbij een betalingstermijn is gegeven van veertien dagen. [appellant] heeft hieraan niet voldaan.

3.De beoordeling

3.1.
Asya heeft in eerste aanleg gevorderd - kort weergegeven - een bedrag van
€ 29.884,98, vermeerderd met kosten (een bedrag van € 1.073,85 aan buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten) en rente. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, met dien verstande dat zij de ingangsdatum van de wettelijke rente over de hoofdsom op de subsidiair gevorderde datum van 17 augustus 2015 heeft bepaald. De rechtbank is er hierbij van uitgegaan dat (i) de aanneemsom het door Asya blijkens een door haar overgelegde, op 19 januari 2015 gedateerde offerte geoffreerde bedrag van € 43.174,36 (€ 37.000,- vermeerderd met omzetbelasting) bedraagt, (ii) tussen partijen meerwerk ten bedrage van € 12.783,- te vermeerderen met omzetbelasting is overeengekomen en (iii) [appellant] (slechts) een bedrag van € 23.500,00 aan contante betalingen aan Asya heeft gedaan. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.
3.2.
Tegen het vonnis van 2 maart 2016 zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.
Met de eerste grief heeft [appellant] de vaststelling door de rechtbank dat door Asya een aanneemsom van € 43.174,36 was geoffreerd voor genoemde werkzaamheden aangevochten. Volgens [appellant] hebben partijen een aantal keer gesproken over de aanneemsom. Door Asya is op 19 januari 2015 een eerste offerte ten bedrage van
€ 45.377,66 exclusief btw uitgebracht. Vervolgens zijn mondeling meerdere posten geschrapt en is de aanneemsom door Asya verlaagd naar € 38.000,-. Uiteindelijk is op 2 februari 2015 mondeling een totaalprijs van € 37.000,- overeengekomen. Daarbij is expliciet afgesproken dat door Asya aan [appellant] geen btw in rekening zou worden gebracht, althans dat het bedrag van € 37.000,- ook btw zou omvatten en dat Asya geen facturen zou sturen. Deze afspraken blijken volgens [appellant] uit het in hoger beroep overgelegde transcript van het desbetreffende gesprek dat [appellant] heeft opgenomen en dat een vertaler aan de hand van de geluidsopname heeft opgesteld. [appellant] heeft een op 2 februari 2015 gedateerde aangepaste offerte van Asya ontvangen per e-mailbericht van 6 februari 2015. [appellant] heeft deze offerte, die sluit op een bedrag inclusief btw van
€ 42.820,-, slechts ontvangen als bewijs van de op 2 februari 2015 overeengekomen uit te voeren werkzaamheden. Omdat partijen expliciet waren overeengekomen dat aan [appellant] geen btw in rekening zou worden gebracht, heeft [appellant] geen vragen gesteld over de in deze offerte vermelde btw-post. De door Asya in eerste aanleg overgelegde offerte, waarvan de rechtbank is uitgegaan, heeft [appellant] nimmer ontvangen en hij heeft voor aanvang van de procedure ook geen facturen en aanmaningen van Asya gekregen, aldus [appellant]. Hij was voor hem daarom volslagen onduidelijk waarop het in de aanmaning van de gemachtigde van Asya genoemde bedrag van € 29.994,- was gebaseerd. Ook de vierde grief betreft de tussen partijen overeengekomen aanneemsom.
3.4.
Asya heeft verwezen naar de door haar in eerste aanleg overgelegde offerte. Zij heeft voorts gesteld niet bekend te zijn met de door [appellant] genoemde geluidsopnamen en zich er ook niet van bewust te zijn geweest dat het gesprek werd opgenomen en daarom de inhoud daarvan zoals [appellant] die weergeeft als onjuist te betwisten. Volgens Asya hebben partijen de offerte en de verschuldigde omzetbelasting mogelijk wel besproken, maar heeft zij uiteindelijk de omzetbelasting, zoals verplicht, in rekening gebracht bij [appellant].
3.5.
Naar het oordeel van het hof heeft Asya hiermee onvoldoende weersproken dat het door [appellant] gestelde gesprek heeft plaats gevonden en dat uit de weergave van dit gesprek volgt dat Asya het werk alleen zonder facturen wilde uitvoeren, dat de offerte slechts zou dienen als bewijs van het uit te voeren werk en dat partijen een aanneemsom ten bedrage van in totaal € 37.000,-, derhalve € 37.000,- zonder btw-verhoging, zijn overeengekomen. Van dit bedrag zal daarom worden uitgegaan.
3.6.
Het hof verwerpt het betoog van Asya dat sprake zou zijn van een gerechtelijke erkentenis die aan de stelling van [appellant] over het niet in rekening brengen van btw in de weg zou staan. Daargelaten dat die vermeende erkenning in een andere procedure is gedaan, blijkt uit de door Asya aangehaalde passage dat [appellant] zich ook daarin op het standpunt stelt dat hij voor de in de offerte genoemde werkzaamheden in totaal (slechts) € 37.000,- aan Asya diende te betalen.
Asya heeft voorts opgeworpen dat het partijen niet is toegestaan om afwijkende afspraken over de btw te maken, zodat sprake is van nietigheid en [appellant] alsnog gehouden is deze te voldoen. Ook dit verweer wordt gepasseerd. Het is juist dat een afspraak om een werk 'zwart' uit te voeren in strijd is met de fiscale wetgeving, maar dat betekent niet, althans niet zonder meer, dat een professionele opdrachtnemer als Asya achteraf alsnog btw aan haar particuliere opdrachtgever in rekening kan brengen. De eerste grief slaagt en de vierde grief in zoverre ook.
3.7.
De tweede grief is gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat tussen partijen meerwerk ten bedrage van € 12.783,-, te vermeerderen met omzetbelasting is overeengekomen. Het merendeel van het in rekening gebrachte meerwerk is volgens [appellant] niet uitgevoerd, door [appellant] zelf uitgevoerd of al in de offerte begrepen. Volgens [appellant] is er juist sprake van minderwerk ten bedrage van € 6.918,-. De uiteindelijk te betalen som door [appellant] dient derhalve maximaal op een bedrag van € 30.082,- te worden vastgesteld, aldus [appellant].
3.8.
In eerste aanleg is door Asya een ongedateerd overzicht van meer- en minderwerk in de procedure gebracht. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep eenzelfde overzicht overgelegd, dat [appellant] volgens zijn stellingen eind mei 2015 van Asya heeft ontvangen. Dit overzicht vermeldt de volgende posten en bedragen.
stut, sloopwerk, timmerwerkzaamheden, inst.
(…)
tot.verschil
Overeengekomen volgens de offerte
37000
(nummering,hof)
a
verwijderen niveau verschil in de beganegrond
-143,5
b
nieuw aftehangen kozinen zolder
145,2
c
Nieuw te vervaardigen zolder+plafond+vlizotrap
1866,43
d
Plinten rondo bg, 1e verdieping
387
e
plaatsen van Hr dubbel glas t.b.v. entreek woonkamer
114
f
verwijderen van huidige horizontale afvoer kruipruimte 4m
-152
g
afvoer t.b.v. wastafel tuin
40
h
afvoer t.b.v. afzuigkap verzetten
83,07
i
afhangen en leveren 4 deuren
-253
j
afhangen binnen deuren
446
k
Nieuw vervaardigen kast ketel
286
l
Dakvoer aansluiten op het hwa
65
m
verwijdere bestaande kozijn entree en nieuw (…) kozijn
269
Badkamer, toilet 2e verd
n
nieuw te vervaardigen afvoerput
105
3x up320 gebr.
-480
2x up100 gbr.
220
centrale verwarming
p
Nieuw te plaatsen radiatoren +cv blok, 1e,2e,3e ver
975
Elektra werkzaamheden
q
nieuw te vervaardigen groep t.b.v. wasmachine
122
nieuw te vervaardigen installatiewerk t.b.v. zonwering
192
nieuw te vervaardigen luidsprekerinstallatie
185
elektra werkzaamheden algemeen meerw. Stopcontacten
800
Tegelwerkzaamheden
r.
tegelwerkzaamheden vloer (ceramis naar marmer)
1097,8
tegelwerkzaamheden marmer
2230
stucwerkzaamheden
s.
herstel stucwerkzaamhede, trap werkzaamheden
-3000
betaald tot nu toe
-23000
19600
Dit overzicht wijkt op onderdelen af van het door Asya in eerste aanleg overgelegde overzicht. Het belangrijkste verschil is dat daarin een nog te betalen bedrag van
€ 26.283,- in plaats van € 19.600,- wordt genoemd, wat hoofdzakelijk wordt veroorzaakt doordat Asya bij de regel "Overeengekomen volgens de offerte" een aanneemsom van € 43.174,36 heeft opgenomen. Nu Asya niet heeft weersproken dat het door [appellant] ter zitting overgelegde meer- en minderwerkoverzicht van haar hand is en de daarop vermelde meer- en minderwerkposten ook niet van de hand heeft gewezen, terwijl ter zitting in hoger beroep aan de orde is gesteld dat de overzichten niet geheel overeenkomen, zal het hof, voor zover het zal gaan om de opgevoerde meer- en minderwerkposten, van het door [appellant] ter zitting overgelegde overzicht (hierna: het overzicht) uitgaan. Het hof constateert overigens op voorhand dat uit geen van beide overzichten blijkt dat Asya voor € 12.783,- aan meerwerk heeft uitgevoerd. Het meerwerk in het overzicht van [appellant] is opgeteld circa € 9.500, terwijl het minderwerk ongeveer € 3.800 bedraagt. Het lijkt erop dat Asya de btw over de aanneemsom bij het saldo van meer- en minderwerk heeft opgeteld en daarover in haar factuur van 5 juli 2015 nogmaals btw heeft gerekend.
3.9.
Onderstaande meer- en minderwerkposten worden door [appellant] bij zijn grieven ter discussie gesteld. De door [appellant] in de memorie van grieven gehanteerde letteraanduiding van de desbetreffende posten is bij de weergave daarvan aangehouden.
Meerwerk
b. Nieuw aftehangen hh kozijnen zolder (€ 145,20)
Uit de stellingen van partijen - en overigens ook uit de door hen volgens hen voor wat betreft de overeengekomen werkzaamheden van kracht zijnde overgelegde offertes - volgt dat het aangenomen werk waarop de aanneemsom is gebaseerd slechts twee kozijnen op zolder omvatte. [appellant] heeft gesteld dat ook twee kozijnen zijn aangebracht en dat ten onrechte een bedrag van € 145,20 ter zake van een derde kozijn als meerwerk is opgevoerd. Volgens Asya zijn er drie kozijnen geleverd. Asya heeft evenwel niet toegelicht op grond waarvan zij een derde kozijn heeft geleverd. Een afspraak daartoe is niet gesteld. Nu Asya slechts verwijst naar de situatie ter plekke en overigens geen toelichting geeft op deze post terwijl zij ter zake de stelplicht draagt, zal het hof haar aanspraak als onvoldoende concreet gemotiveerd onderbouwd verwerpen. Deze post komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
c. Nieuw te vervaardigen zolder + plafond + vlizotrap (€ 1.866,43)
[appellant], die deze werkzaamheden erkent, heeft ter zake van deze post gesteld dat door Asya alleen een bedrag van € 125,- voor de vlizotrap als meerwerk zou worden gerekend. Het arbeidsloon was volgens [appellant] al in de offerte opgenomen en [appellant] heeft zelf al het hout geleverd. Asya heeft derhalve slechts € 125,- aan meerwerk in rekening mogen brengen, aldus [appellant]. Asya heeft naar voren gebracht dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat hij al het hout heeft geleverd en voorts weersproken dat het arbeidsloon al in de offerte was verwerkt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn stellingen te veel in het vage gelaten. Zo heeft hij niet toegelicht waaruit volgens hem blijkt dat het arbeidsloon voor genoemde meerwerkzaamheden al in de offerte was opgenomen. Nu de desbetreffende werkzaamheden daarin niet worden genoemd, is dat niet verklaarbaar. [appellant] heeft de afspraak betreffende de aanlevering van het hout evenmin geconcretiseerd. De stellingen van [appellant] worden daarom verworpen. Deze post wordt toewijsbaar geoordeeld.
d. Plinten rondom bg, 1e verd (€ 387,-)
Volgens [appellant] is deze post in de offerte opgenomen, maar zijn de plinten uiteindelijk door [appellant] zelf gekocht. Asya heeft in het geheel geen concrete afspraak gesteld op basis waarvan zij de beweerde extra plinten zou hebben aangebracht noch anderszins haar aanspraak ter zake toegelicht. Dit had gezien de betwisting door [appellant] wel op haar weg gelegen. Deze post komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
e. Plaatsen HR dubbelglas t.b.v. entree woonkamer (€ 114,-)
m. Verwijderen bestaand kozijn en vervaardigen nieuw kozijn entree (€ 269,-)
Asya heeft volgens [appellant] een fout gemaakt door de vloer te verhogen waardoor het aanwezige raam en de aanwezige deur moesten worden aangepast en genoemde kozijnwerkzaamheden moesten worden verricht, terwijl [appellant] zelf het glas heeft gekocht. Van meerwerk is daarom geen sprake, aldus [appellant]. Volgens Asya heeft zij geen fout gemaakt. Asya heeft echter geen concrete feiten genoemd op grond waarvan zij - ook indien zich geen fout heeft voorgedaan - aanspraak heeft op betaling van deze posten. Ze heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. Deze posten zullen daarom worden afgewezen.
g. Afvoer tbv wastafel tuin (€ 40,-)
Asya heeft gesteld deze afvoer te hebben aangelegd. [appellant] heeft dat weersproken. Nu Asya, die in deze procedure op meerdere punten onduidelijkheid heeft laten ontstaan, slechts bewijs heeft aangeboden van de redelijkheid van de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag, maar geen concreet en gespecificeerd bewijs heeft aangeboden van het feit dat de aanvoer daadwerkelijk is aangebracht, wordt die stelling reeds daarom verworpen. Ook deze post zal worden afgewezen.
h. Afvoer t.b.v. afzuigkap verzetten (€ 83,07)
Volgens [appellant] is deze post begrepen in de aanneemsom, zoals opgenomen in de offerte onder de post
“keuken. (100mm spiraalbuis met diaboor, afzuigkap te leveren door opdrachtgever)”. Asya heeft gesteld dat het verplaatsen van de afvoer ander werk betreft. Asya heeft echter geen nadere duidelijkheid gegeven over hoe genoemde offertepost moet worden begrepen en zich evenmin concreet uitgelaten over een daarnaast gemaakte afspraak dat Asya de afvoer zou verzetten. Deze post komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
j. Afhangen binnen deuren (€ 446,-)
[appellant] heeft weersproken dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Alle binnendeuren waren volgens [appellant] al afgehangen. Asya heeft gesteld dat de binnendeuren opnieuw zijn afgehangen. Gesteld noch gebleken zijn evenwel concrete feiten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat partijen waren overeengekomen dat Asya dit nogmaals zou doen. De post zal reeds daarom worden afgewezen.
k. Nieuw te vervaardigen kast ketel (€ 286,-)
[appellant] heeft gesteld dat hij al een ketelkast had en er geen nieuwe kast is gemaakt. Asya heeft naar voren gebracht dat in het verlengde van de opgedragen en in de offerte voorziene vervanging van de verwarmingsketel, de kast waarin deze ketel zich bevindt is aangepast. Deze aanpassing, voor zover plaatsgevonden, rechtvaardigt op zichzelf geen meerwerkpost. Een concrete afspraak ter zake is gesteld noch gebleken. Nu een nadere toelichting ontbreekt, kan deze post niet worden toegewezen.
l. Dakafvoer aansluiten op hwa (€ 65,-)
[appellant] erkent dat deze werkzaamheden meerwerk betreffen doch heeft zich beroepen op een afspraak tussen partijen dat deze post niet aan [appellant] in rekening zou worden gebracht. Asya heeft deze afspraak weersproken. [appellant], die de bewijslast heeft ten aanzien van de door hem gestelde afspraak, heeft ter zake geen concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het beroep op deze afspraak zal daarom worden verworpen. Deze post is toewijsbaar.
n. Nieuw te vervaardigen afvoerput (€ 105,-)
[appellant] voert aan dat deze post blijkens de offerte al in de aanneemsom is begrepen. Volgens Asya gaat het niet om de in de offerte genoemde doucheput, maar om een daarnaast aangelegde schrobput. [appellant] heeft betwist dat er ook een schrobput is aangelegd. Daargelaten de vraag of de extra put is aangelegd, heeft Asya geen concrete afspraak gesteld op grond waarvan dit werk zou zijn uitgevoerd. Deze post komt reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
q. Elektra werkzaamheden (€ 122,- + € 192,- + € 185,- + € 800,-)
[appellant] heeft niet weersproken dat de door Asya opgesomde elektra werkzaamheden als meerwerkposten hebben te gelden. Zijn stelling dat Asya op een aantal punten tekort is geschoten bij de uitvoering van deze en andere elektrawerkzaamheden, waaraan in deze procedure overigens geen gevolgen zijn verbonden, doet hier niet aan af. Ter zitting heeft [appellant] nog gesteld geen opdracht te hebben gegeven voor de door Asya op het overzicht opgesomde elektra werkzaamheden. Asya heeft er echter niet ondubbelzinnig in toegestemd dat deze nieuwe stelling alsnog in de rechtsstrijd zou worden betrokken. Deze stelling zal dan ook wegens strijd met de twee-conclusieregel terzijde worden geschoven. Genoemde posten zijn derhalve toewijsbaar.
r. Tegelwerkzaamheden (€ 1.097,- + € 2.230,-)
Volgens Asya heeft [appellant], nadat in de offerte was uitgegaan van keramische tegels alsnog gekozen voor een marmeren vloer. Daarmee is meer voorbereidingswerk gemoeid en de verwerking is arbeidsintensiever. [appellant] heeft weersproken meerwerk te hebben opgedragen en volgens hem heeft Asya nimmer gewezen op meerkosten vanwege de gewijzigde materiaalkeuze. Dit laatste is door Asya niet betwist. Nu Asya [appellant] hierop ingevolge het bepaalde in artikel 7:755 BW wel had moeten attenderen, althans zij niet heeft gesteld dat [appellant] dat uit zichzelf had moeten begrijpen, kan Asya voor de marmeren vloer geen meerwerk in rekening brengen. De gevorderde posten zullen daarom worden afgewezen.
p. Nieuw te plaatsen radiatoren + cv blok, 1e, 2e, 3e ver (€ 975,-) – (I)
Niet weersproken is de stelling van [appellant] dat overeengekomen is dat zeven oude radiatoren zouden worden vervangen door zeven nieuwe radiatoren met gelijke afmetingen, maar dat Asya in plaats daarvan tien kleinere radiatoren heeft geleverd. Asya heeft slechts gereageerd met de stelling dat de cv-installatie naar behoren werkt en voldoende capaciteit heeft. Zij heeft op geen enkele concrete wijze haar aanspraak op genoemde post onderbouwd. Deze post zal daarom worden afgewezen.
Minderwerk
p. Nieuw te plaatsen radiatoren + cv blok, 1e, 2e, 3e ver – (II)
[appellant] heeft, onder verwijzing naar een offerte van een derde waarin de installatie van radiatoren met dezelfde lengte is begroot op een lager bedrag dan door Asya is gedaan, betoogd dat minderwerk in rekening dient te worden gebracht. Ook zou minderwerk moeten worden gerekend vanwege het feit dat Asya blijkens haar reclamefolder € 99,- per stuk voor de geplaatste radiatoren rekent in plaats van € 200,- zoals op het overzicht vermeld. Het totaal aan minderwerk komt volgens [appellant] op € 1.275,-. Het eerste argument levert geen grond voor minderwerk, reeds omdat de overeengekomen prijs als uitgangspunt heeft te gelden en een offerte van een derde daar niet aan af kan doen. Verder is gesteld noch gebleken dat [appellant] heeft geprotesteerd tegen niet-nakoming van de offerte op het punt van de radiatoren. De daadwerkelijke materiaalkosten zijn in geval van aangenomen werk niet relevant. Evenmin is gesteld noch gebleken dat minderwerk is overeengekomen. Aan de stellingen van [appellant] wordt derhalve voorbij gegaan. De post zal worden afgewezen.
a. Verwijderen van niveau verschil in de begane grond (€ 143,50)
Partijen twisten over de hoogte van deze post. [appellant] heeft gesteld dat hij de betreffende werkzaamheden door een derde heeft laten uitvoeren tegen een bedrag van € 800,- en deze post daarom op dit bedrag moet worden gesteld. Het ging volgens [appellant] om het verwijderen van zestig m2 tegels en het egaliseren van het oppervlak, waarmee een door [appellant] ingeschakeld persoon twee dagen bezig zou zijn geweest. Voor de vaststelling van de hoogte van deze minderwerkpost is evenwel niet bepalend de hoogte van de kosten bij uitvoering van de werkzaamheden door een derde, maar de hoogte van het bedrag dat voor de vervallen post in de aanneemsom is opgenomen. [appellant] heeft het bedrag van € 800,- in het geheel niet gerelateerd aan de aanneemsom en ook overigens niet gespecificeerd. Zijn stellingen worden daarom verworpen.
f. Verwijderen van huidige horizontale afvoer kruipruimte 4m (€ 152,-)
Deze post zou volgens [appellant] op een bedrag van € 940,- moeten worden gesteld, omdat partijen niet alleen de verwijdering van deze afvoer waren overeengekomen, maar de aanneemsom ook zag op de vervanging daarvan en Asya dit niet heeft willen uitvoeren. [appellant] heeft ter onderbouwing van dit bedrag verwezen naar een door hem overgelegde offerte van een derde. Ook hier geldt dat [appellant] genoemd bedrag niet heeft gerelateerd aan de aanneemsom. Asya heeft echter niet weersproken dat de aanneemsom ook zag op vervanging, maar desondanks vastgehouden aan het door haar voor verwijdering, derhalve voor een minder verstrekkende werkzaamheid, opgevoerde bedrag van € 152,-. Het hof kan Asya hierin niet volgen en zal, nu het door [appellant] genoemde bedrag overigens niet is betwist daarvan uitgaan.
i. Afhangen en leveren 4 deuren (€ 253,-)
[appellant] maakt aanspraak op een bedrag van € 507,- ter zake van deze post. Twee van de desbetreffende deuren zijn volgens hem door Asya buiten geplaatst en daardoor onbruikbaar geworden. Deze aanspraak op schadevergoeding snijdt in het debat of sprake is van minderwerk geen hout. Nu [appellant] zijn aanspraak overigens niet heeft onderbouwd - het ter zitting door [appellant] ter zake nog aangevoerde werpt geen ander licht op de zaak - , kan het meer gevorderde niet worden toegewezen.
o. 3x up320 gebr. (€ 480,-) en 2x up100 gebr. (€ 220,-)
Blijkens de stellingen van [appellant] betreffen deze posten, waarvan de eerste door Asya als minderwerk is opgevoerd en de tweede als meerwerk, drie respectievelijk twee inbouwtoiletten. Asya lijkt dit te weerspreken, maar heeft niet gesteld waar de posten dan wel op zien, behalve dat het gaat om (toiletinbouw)materiaal. Hoe dit ook zij, kennelijk menen beide partijen dat in de aanneemsom drie
up320 gebr.was inbegrepen en deze drie
up320 gebr.niet zijn geplaatst en dat in zoverre sprake is van minderwerk. Volgens [appellant] dient deze minderwerkpost op (3 x € 215,- =) € 645,- te worden vastgesteld in plaats van op € 480,-, omdat dit de afgesproken prijs was. Asya heeft dit niet weersproken. Er zal derhalve worden uitgegaan van het bedrag van
€ 645,-. [appellant] heeft voorts betwist dat twee
up100 gebr.zijn geplaatst. Volgens [appellant] is er slechts één
up100 gebr.geplaatst ten bedrage van € 124,-. [appellant] wilde deze ene
up100 gebr.blijkens zijn stellingen kennelijk niet, maar uit de door hem gemaakt rekensom blijkt dat hij het desbetreffende bedrag wel door hem verschuldigd acht. Asya heeft de gevorderde meerwerkpost
2x up100 gebr.niet nader toegelicht. Het hof zal daarom uitgaan van het door [appellant] ter zake genoemde bedrag van € 124,-. Resumerend zal wegens minderwerk (€ 645,- – € 124,- =) € 521,- worden toegewezen.
3.1
Op het overzicht is voorts een post
stucwerkzaamhedenten bedrage van € 3.000,- als minderwerk opgevoerd. Deze post staat niet ter discussie. Daar waar Asya zich heeft beroepen op een waardeverhouding voor verricht werk is de enkele stelling dat deze waarde dient te worden begroot op het gefactureerde bedrag onvoldoende onderbouwd. Die stelling wordt daarom verworpen.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat een bedrag van (
c.€ 1.866,43 +
l.€ 65,- +
q.€ 1.299,- =) € 3.230,43 aan meerwerkposten toewijsbaar is en het bedrag wegens minderwerk (€ 3.000,- +
a.€ 143,50 +
f.940,- +
i.€ 253,- +
o.€ 521,- =) € 4.857,50 bedraagt. Het hof komt, het meer- en minderwerk salderend zoals Asya heeft gedaan, op een af te trekken bedrag van in totaal € 1.627,07. De tweede grief slaagt derhalve gedeeltelijk en faalt voor het overige.
3.12
Het bovenstaande maakt de totaalprijs van de werkzaamheden (€ 37.000,- +
€ 3.230,43 – € 4.857,50 =) € 35.372,93.
3.13
Vaststaat, zoals hierboven vermeld, dat [appellant] reeds betalingen aan Asya heeft gedaan ten bedrage van € 10.000,-, € 8.500,- en € 5.000,-, derhalve € 23.500,-. Bij de derde en vierde grief heeft [appellant] gesteld op 20 juni 2015 en op 24 juni 2015 op instructie van Asya ook nog een contante betalingen van € 3.100,- respectievelijk
€ 220,- te hebben gedaan aan [persoon 4], een onderaannemer van Asya (hierna: [persoon 4]), ten behoeve van in de woning verrichte elektra werkzaamheden. [appellant] heeft ten bewijze hiervan een e-mail overgelegd van
“[persoon 2], administratie Asya bouw & installatie bedrijf”aan [appellant] (geduid als afkomstig van een e-mailadres van [persoon 3], vennoot van Asya) van 19 juni 2015, waarin staat vermeld:
“(…) Voor het afronden van de elektra werkzaamheden hebben wij nog een openstaande restant bedrag van € 3100,- wat eerst moet worden betaald willen wij de elektra werkzaamheden voortzetten en afronden. U kunt de betaling aan ons doen of aan de heer [persoon 4] van Best elektra. (…)”. Voorts heeft [appellant] verwezen naar door hem in de procedure gebrachte schriftelijke betaalbewijzen die door [persoon 4] zouden zijn verstrekt.
3.14
Asya heeft gesteld genoemde aan [persoon 4] gedane betalingen niet te hebben ontvangen van [persoon 4]. Dit zou ook blijken uit de volgende tekst die op één van de als betaalbewijzen overgelegde briefjes staat vermeld:
“- 600 €. Alindi
- 1500 €.
- 1500 €. Alindi
- 1220 €.
- 1220 €. Alindi
Not : 220 € venti-
latie (voor WC
badkamer)
[persoon 4]
en de teksten van de andere twee in (naar het hof verondersteld) in het Turks opgestelde, onweersproken volgens Asya als volgt luidend: “Ik heb € 600,00 van [appellant] ontvangen. Ik heb dat van de schuld van [persoon 3] afgetrokken. (…) 20/06/2015 [persoon 4]” en “Omdat Asya Bouw een schuld heeft aan mij heeft [appellant] uit [woonplaats] mij
€ 600,000 en € 1.500,- gegeven”. Uit deze briefjes volgt volgens Asya dat [persoon 4] de betalingen die hij van [appellant] heeft ontvangen, heeft verrekend met de vordering die hij stelde op Asya te hebben. [persoon 4] had echter geen vordering op Asya. Wel had [appellant] zelf rechtstreeks werk aan [persoon 4] opgedragen. Volgens Asya zijn aanspraken door elkaar gaan lopen. De betalingen zijn daarom niet als bevrijdend jegens Asya te beschouwen, aldus Asya.
3.15
Asya heeft impliciet erkend dat voormeld e-mail bericht is verzonden, zodat daarvan wordt uitgegaan. Asya heeft met dit e-mailbericht in beginsel aan [appellant] de mogelijkheid gegeven aan [persoon 4] te betalen, althans voor het daarin genoemde bedrag van € 3.100,-. Blijkens de briefjes heeft [appellant] ook aan [persoon 4] in totaal een bedrag van
€ 3.320,- voldaan. [appellant] heeft echter niet weersproken dat hij zelf ook nog geld verschuldigd was aan [persoon 4]. Ter zitting heeft [appellant] zich ook slechts nog beroepen op het door hem aan [persoon 4] betaalde bedrag van € 3.100,-, zo volgt uit de van zijn zijde overgelegde pleitaantekeningen onder 6. en 7. waarin bij de berekening van het totaal door [appellant] volgens zijn stellingen betaalde het bedrag van € 220,- niet meer is verdisconteerd. Het bedrag van € 220,- (kennelijk voor een rechtstreeks aan [persoon 4] gegeven opdracht ziende op ventilatie) zal daarom als niet aan Asya betaald worden beschouwd. Het bedrag van € 3.100,- wordt wel als zodanig beschouwd, nu Asya haar stelling dat [appellant] dit bedrag ook zelf aan [persoon 4] verschuldigd was niet heeft geconcretiseerd en dit ook nergens uit blijkt. Het feit dat [persoon 4] deze betaling kennelijk heeft verrekend met een schuld die [persoon 4] meent op Asya te hebben terwijl er aldus Asya geen schuld bestaat, komt, wat daar ook van zij, met voormeld
e-mailbericht voor risico van Asya. De derde en vierde grief slagen voor wat betreft de betaling van het bedrag van € 3.100,- en falen voor zover zij het bedrag van € 220,- betreffen.
3.16
[appellant] heeft voorts gesteld dat de werkzaamheden nooit door Asya zijn afgerond en gebrekkig waren uitgevoerd. Stüve Intallatietechniek heeft daarom in opdracht van [appellant] (herstel)werkzaamheden uitgevoerd. Het hiervoor door [appellant] aan Stüve Installatietechniek betaalde bedrag van € 2.268,75 dient volgens [appellant] in mindering te worden gebracht op de aanneemsom. Nu echter Asya heeft weersproken in verzuim te zijn geraakt en feiten noch omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan verzuim van Asya kan worden vastgesteld kan niet tot verrekening van genoemd bedrag worden overgegaan en falen de grieven ook op dit punt.
3.17
[appellant] is derhalve uit hoofde van de verbouwingswerkzaamheden aan Asya nog een bedrag verschuldigd van € 35.372,93 – € 23.500,- – € 3.100,- =) € 8.772,93.
3.18
Met de vijfde grief heeft [appellant] verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten aangevochten, omdat door Asya slecht één aanmaning zou zijn verzonden die [appellant] heeft bereikt en deze activiteit bij een toewijzende uitspraak in de proceskostenveroordeling opgaat. Asya heeft hiertegen aangevoerd dat met de incassohandeling van voormelde brief van 3 augustus 2015 de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten is gegeven. Het hof volgt Asya in haar standpunt. Ingevolge art. 6:96 lid 6 BW wordt, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten. [appellant] is derhalve een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd in overeenstemming met de in dit besluit genoemde tarieven. Gelet op de hoogte van het toe te wijzen bedrag zal deze vergoeding op een bedrag van € 813,65 worden vastgesteld.
3.19
De slotsom is dat de grieven deels slagen en deels falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor zover daarin meer dan verschuldigd is toegewezen. Om proceseconomische redenen zal het gehele vonnis worden vernietigd en de vordering van Asya worden toegewezen als na te melden. In de omstandigheden dat [appellant] tekort is geschoten in zijn contractuele betalingsverplichting tegenover Asya, maar deze verplichting een aanzienlijk lager bedrag betreft dan door Asya gevorderd, ziet het hof aanleiding de proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] in eerste aanleg in stand te laten, maar het daarbij te hanteren tarief aan te passen aan de hoogte van het toe te wijzen bedrag. De kosten van het geding in hoger beroep zullen vanwege de uitkomst daarvan worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van 2 maart 2016;
vernietigt het vonnis van 13 juli 2016;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Asya te betalen een bedrag van € 8.772,93, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 17 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Asya te betalen een bedrag van € 813,65, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 25 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van Asya begroot op € 1.988,47 aan verschotten en € 768,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van het hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.