ECLI:NL:GHAMS:2018:554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
23-001405-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van gronden in hoger beroep inzake verkeersdelict

Op 30 januari 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017. De zaak betreft een verkeersdelict waarbij de verdachte, geboren in 1996, betrokken was bij een ongeval op een drukke kruising. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met aanvulling van gronden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 januari 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte dezelfde straffen opgelegd krijgt als in eerste aanleg. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de gedragingen van de verdachte niet onzorgvuldig genoeg waren om schuld aan te nemen volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Het hof oordeelde echter dat, hoewel het door rood rijden niet expliciet in de tenlastelegging was opgenomen, dit wel relevant was voor de beoordeling van schuld. Het hof concludeerde dat er sprake was van aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid, gezien de omstandigheden van het ongeval en de verkeerssituatie. Het hof voegde ook bewijsmiddelen toe aan het dossier, waaronder camerabeelden van het ongeval. De verdachte verzocht om zijn rijbewijs te behouden, maar het hof oordeelde dat de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de aanvullende overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001405-17
datum uitspraak: 30 januari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-679016-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met het hiernavolgende.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte niet dusdanig onzorgvuldig zijn dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Ten onrechte is de verdachte door de rechtbank verweten dat hij door rood reed, terwijl de tenlastelegging zich beperkt tot het rijden op de linkerbaan en het niet uitkijken, dan wel niet tijdig afremmen.
Het hof overweegt dat het door rood rijden inderdaad niet als gedraging in te tenlastelegging is opgenomen, maar dat een dergelijke gedraging wel degelijk relevant kan zijn voor de vaststelling of er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WWV. Immers, hiervoor zijn ook de overige omstandigheden van het geval waaronder de ten laste gelegde gedragingen zijn begaan van belang.
Uit al hetgeen door rechtbank is overwogen en door het hof – naar aanleiding van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde beelden – is waargenomen, volgt dat sprake is geweest van verscheidene opeenvolgende verkeersovertredingen. Gelet op aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, zoals het feit dat het ongeluk zich voordeed op een drukke en zeer onoverzichtelijke kruising met verkeerstromen vanuit verschillende richtingen en in aanmerking nemend dat de verkeerssituatie voor de verdachte naar zijn zeggen nieuw was, is het hof van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en derhalve van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

Aanvulling ten aanzien van de bewijsmiddelen

Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan het met volgende bewijsmiddel.
De waarneming door het hof, ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2018 gedaan aan de hand van de camerabeelden die deel uitmaken van het dossier.
Deze waarneming houdt in:
Op 0:10 springt het verkeerslicht op rood voor het aankomende verkeer op de rijbaan. Op de overgang van 0:11 naar 0:12 verschijnt de verdachte op zijn bromfiets onderaan in beeld. De verdachte rijdt op de rijbaan. Hij rijdt richting het verkeerslicht, dat op rood staat. Daar is een zebrapad gelegen. En daarachter rijden fietsers die van links en van rechts komen en die op dat moment groen hebben.
Het gaat om een zeer onoverzichtelijke kruising, waar zich een verkeerssituatie voordoet met verkeer dat vanuit verschillende richtingen beweegt, waaronder verkeersstromen uit vier richtingen op de fietspaden.
Op 0:13 licht zijn remlicht op. Op 0:14 rijdt de verdachte naar de linker strook. Op 0:16 dooft zijn remlicht en zet hij de manoeuvre naar rechts in. De snelheid lijkt iets toe te nemen, maar hij rijdt door in een vrijwel vloeiende beweging. De verdachte rijdt voorbij de stopstreep terwijl het licht op rood staat, rijdt schuin naar rechts over het zebrapad en de stoep en draait links het fietspad op, waarna de botsing met de fietser plaatsvindt op de rijstrook voor (vanuit de verdachte gezien) tegemoetkomend verkeer op het fietspad, daar waar het doorgaande fietsverkeer rijdt vanaf de De Ruijterkade richting de Piet Heinkade, richting het oosten, op het punt waar gekruist wordt met het fietsverkeer van en naar de Oosterdokskade.
Aan het door de rechtbank als bewijsmiddel opgenomen proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse met nummer 2015225401 van 17 oktober 2015, opgenomen op pagina 2 van de aanvulling verkort vonnis, voegt het hof het volgende toe:
Waar wordt gerept van een snorfiets van het merk Peugeot begrijpt het hof, gelet op de overige inhoud van het dossier en het bewuste proces-verbaal in het bijzonder, dat het gaat om een bromfiets.

Aanvulling ten aanzien van de strafmotivering

De verdachte heeft het hof verzocht zijn rijbewijs te mogen behouden en op dat punt af te wijken van de strafoplegging in eerste aanleg. Het hof erkent dat het moeten missen van zijn rijbewijs voor een periode van zes maanden problematisch is bij de uitoefening van zijn huidige banen, maar is met de rechtbank van oordeel dat het belang van de verdachte bij het behouden van zijn rijbewijs niet opweegt tegen het belang van de verkeersveiligheid. Het hof neemt daarbij mede aanmerking dat de verdachte zicht heeft op een functie bij DHL, waar hij gezien de aard van zijn werkzaamheden niet op een rijbewijs is aangewezen.

Aanvulling ten aanzien van de toepasselijke wettelijke voorschriften

In aanvulling op de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen is tevens artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. F.G. Hijink en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2018.
Mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.