In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was betrokken bij de dood van een slachtoffer, waarbij hij samen met zijn zwager op brute wijze geweld heeft gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben verwond en uiteindelijk om het leven hebben gebracht door middel van schoppen, stompen, wurgen en steken met een mes. Dit feit is gekwalificeerd als een van de zwaarste misdrijven in de Nederlandse strafwet.
De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de motivering van de straf en maatregel herzien. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en heeft geconcludeerd dat de verdachte in verminderde mate toerekenbaar is voor zijn daden. Desondanks is de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaarwegend genoeg om een lange gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op acht jaar en heeft de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast, met de aanbeveling om de behandeling zo snel mogelijk te laten aanvangen. De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de samenleving en de noodzaak voor de verdachte om behandeld te worden voor zijn psychische problemen. Het hof heeft de Minister voor Rechtsbescherming geadviseerd om de behandeling te laten beginnen voordat de gevangenisstraf wordt uitgevoerd.