ECLI:NL:GHAMS:2018:5226

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-001225-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na geslaagd beroep op noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 28 augustus 2016 tijdens een kermis in Edam. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist meerdere keren in het gezicht had geslagen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die eerder een veroordeling had uitgesproken.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 februari 2018 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer gehoord. De verdachte heeft verklaard dat hij in een woordenwisseling verwikkeld was met een vriendin van het slachtoffer, waarna hij onverwacht door het slachtoffer werd geslagen. De verdachte heeft gereageerd door de klap te blokkeren en een vuistslag terug te geven. Het slachtoffer heeft wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen, wat het hof deed twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn getuigenis.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof oordeelde dat de wijze van verdediging, het geven van een vuistslag, proportioneel was en dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de mishandeling had gepleegd. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001225-17
Datum uitspraak: 9 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-202205-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2016 de Edam, gemeente Edam-Volendam, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met de (tot vuist gebalde) hand meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren en een geldboete ter hoogte van € 800, subsidiair 16 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 28 augustus 2016 was er een kermis in Edam. Zowel de verdachte als de aangever [slachtoffer] en een vriendin van [slachtoffer], [naam], waren hier naar toe gegaan. Zij hebben alle drie gedurende de avond alcohol genuttigd. Eerder op de avond waren zij elkaar al tegengekomen op de Dam in Edam en was er een woordenwisseling geweest tussen hen, waarbij de verdachte door zijn vrienden is weggetrokken. Deze discussie was ontstaan omdat [naam] de verdachte had beticht van (een eerder plaatsgevonden hebbende) diefstal van haar telefoon.
Later op de avond zijn de verdachte en [slachtoffer] en [naam] elkaar wederom tegengekomen in een steegje. Over de daarop volgende gebeurtenissen in het steegje verschillen de verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer] en [naam]. In hun aangiftes hebben [slachtoffer] en [naam] verklaard dat de verdachte [slachtoffer] uit het niets aanviel en hem meerdere malen in zijn gezicht sloeg. De verdachte heeft verklaard dat hij een woordenwisseling had met [naam] en toen onverwacht door [slachtoffer] in zijn gezicht geslagen werd, waarna hij zag dat er nog een keer werd uitgehaald welke vuistslag hij blokkeerde en waarna hij direct een vuistslag teruggaf.
Dat de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen staat vast. De verdachte heeft dit bekend en uit het dossier blijkt het letsel dat [slachtoffer] hierdoor heeft opgelopen.
heeft drie verklaringen afgelegd over wat er gebeurd is. Deze verklaringen verschillen op onderdelen erg van elkaar. Volgens zijn eerste verklaring gaf de verdachte [slachtoffer] ineens een stoot op zijn mond, deed de verdachte dit driemaal en voelde [slachtoffer] een enorme pijn. In zijn tweede verklaring zegt [slachtoffer] dat hij vanuit het niets van achter bij zijn keel werd gegrepen. De verdachte sprong letterlijk om zijn nek. [slachtoffer] heeft zich omgedraaid en zichzelf verdedigd. Hij heeft hierbij meerdere klappen in zijn gezicht gehad. Ten slotte zegt [slachtoffer] in zijn derde verklaring dat hij van achteren werd aangevallen, dat hij op zijn rug lag en dat de verdachte boven hem stond.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in het steegje een woordenwisseling had met [naam]. Ineens kreeg hij een klap op zijn wang. Hij had de klap niet zien aankomen. De verdachte draaide zich om en zag dat [slachtoffer] hem nog een vuistslag wilde geven. De verdachte heeft deze vuistslag geblokkeerd en direct een vuistslag teruggegeven. Tijdens het afleggen van deze verklaring heeft de verdachte een blauwe plek op zijn arm laten zien, die hij zei te hebben opgelopen bij het afweren van de klap. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring herhaald en bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij een klap kreeg, een klap blokkeerde en toen uit reflex een klap terug heeft gegeven.
Nu [slachtoffer] zo wisselend heeft verklaard, terwijl de verdachte consistent heeft verklaard en daarbij heeft aangegeven dat hij [slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven, gaat het hof uit van de verklaring van verdachte.
Vervolgens ziet het hof zich dan gesteld voor de vraag of het beroep dat de verdachte heeft gedaan op noodweer slaagt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden was.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden brengen mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een dergelijke noodweersituatie waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Immers, de verdachte heeft, terwijl hij in een steegje een woordenwisseling had met [naam], onverwacht een klap van [slachtoffer] gekregen, waarna de verdachte een daarop volgende klap heeft kunnen blokkeren, een klap terug heeft gegeven en zich vervolgens heeft verwijderd.
Het hof acht deze wijze van verdediging geboden en noodzakelijk en de gehanteerde methode –het geven van een vuistslag aan [slachtoffer]- proportioneel. Het beroep op noodweer slaagt.
Met de term mishandeling in de zin van artikel 300 Sr wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Nu de verdachte [slachtoffer] met een vuistslag weliswaar pijn of letsel heeft toegebracht, maar het hof van oordeel is dat aannemelijk is dat verdachte de vuistslag in noodweer heeft gegeven, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden aangemerkt. De verdachte zal om die reden worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. P.C. Römer en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2018.
mr. P.H.M. Kuster is buiten staat dit arrest te ondertekenen.