ECLI:NL:GHAMS:2018:5225

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-000948-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit kassalades van een café door een werknemer met gebruik van een sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was werkzaam in een café en heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van ongeveer €3.000 uit de kassalades van het café. Hij had gebruik gemaakt van een sleutel die hem door zijn werkgever was gegeven. De tenlastelegging betrof een diefstal die plaatsvond op 28 oktober 2016 te Purmerend, waarbij de verdachte zich buiten de wil van de rechthebbende in het café bevond.

Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 23 februari 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als dader aan te wijzen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende wettig bewijs aanwezig was, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de verdachte als dader identificeerden. De bedrijfsleidster van het café herkende de verdachte op de beelden, en er waren ook kledingstukken bij de verdachte aangetroffen die overeenkwamen met die van de dader.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het café, tot schadevergoeding van €3.250 toegewezen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000948-17
Datum uitspraak: 9 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-256989-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Purmerend tussen 05.44 uur en/of 05.51 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een cafe althans een horecagelegenehid gelegen aan de [adres 2] alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kassalade heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer EUR 3.000,00), althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet kan verenigen met het vonnis, nu de kwalificatie en de vermelding van de toepasselijke wettelijke voorschriften niet overeenkomen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat voldoende wettig bewijs, maar op basis van het dossier kan men niet de overtuiging verkrijgen dat de verdachte de dader is. De raadsman wijst hierbij op de volgende punten:
  • i) Van de schoenen en broek die bij de verdachte zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld dat het dezelfde schoenen en broek zijn als de dader droeg. Ze zijn hooguit soortgelijk. Deze schoenen en broek zijn echter weinig onderscheidend.
  • ii) De herkenning aan de hand van de beelden: de persoon op de beelden heeft een normaal loopje en een normale houding. Voorts is niet te zien welk geslacht de persoon op de beelden is en is ook de huidskleur onduidelijk. Het is niet mogelijk op de beelden een bepaalde persoon te herkennen.
  • iii) Het bezit van de sleutel en kennis van café [benadeelde]: vanaf het begin is het onderzoek toegespitst op de vier mensen die een sleutel hadden, terwijl de kring van personen die toegang zouden kunnen hebben gehad veel groter kan zijn. Er is geen onderzoek gedaan of er onder oud-medewerkers sleutels in omloop zijn of dat sleutels zijn nagemaakt.
  • iv) Op basis van de beelden is de politie op zoek gegaan naar zes verschillende goederen en slechts twee hiervan, de broek en de schoenen, zijn bij de verdachte aangetroffen. De buit is nooit aangetroffen.
  • v) Wat betreft het aanwezig hebben van de
  • vi) De verdachte heeft altijd ontkend. Hij was in de nacht van de diefstal thuis, wat wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1].
Op basis van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen kan niet zonder enige twijfel worden vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft gepleegd en moet hij worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
In café [benadeelde] waren camera’s aanwezig. Op de beelden daarvan, die zijn bekeken door de verbalisant [verbalisant], is te zien dat een persoon – aan de manier van lopen te zien volgens de verbalisant een man – komt aanlopen. Deze persoon loopt richting de voordeur van café [benadeelde] en maakt met zijn handen bewegingen richting de sleutelgaten en de deurknop van deze deur, waarna hij de deur openduwt en het café binnengaat. Eenmaal binnen maakt hij een aantal kassalades open, rommelt hij daarin en stopt hij de goederen die hij daaruit haalt in een tas. Getuige [getuige 2] is de bedrijfsleidster van café [benadeelde]. Zij heeft verklaard dat zij, nadat de inbraak was opgemerkt, de camerabeelden heeft bekeken en daarop de verdachte heeft herkend als de persoon die het café is binnengegaan. [getuige 2] had de verdachte ingewerkt, wat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat de persoon op de beelden de kassalade opent op de aparte manier waarop deze kassalade is te openen. Hieruit volgt dat het geld is weggenomen door iemand die bekend was in café [benadeelde]. Daarnaast is de verdachte ook nog door een andere getuige, de vriendin van de eigenaar, herkend.
De verdachte was werkzaam bij café [benadeelde] en had daarom precieze kennis van de manier waarop de voordeur moest worden geopend en van de locatie van de kassa’s en de wijze waarop deze geopend moesten worden, te weten met een sleutel of – bij één kassa – door tweemaal op het beeldscherm te tikken. De persoon op de camerabeelden lijkt precies zijn weg te kennen: de manier waarop de deur wordt geopend, de plaats van de kassa’s en de manier van openen. De verdachte is daarbij onder meer door de bedrijfsleider herkend: de vrouw die hem heeft ingewerkt en dus kent. Verder zijn bij de verdachte kledingstukken aangetroffen, de broek en schoenen, die gelijksoortig zijn aan de kledingstukken die de dader op de beelden draagt. Ten slotte zijn bij de verdachte
age coinsaangetroffen waarvan de eigenaar van café [benadeelde] heeft bevestigd dat dergelijke
age coinsook in de kassa zaten.
Gelet op al het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er niet alleen wettig bewijs is, maar het hof ook de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat een bewezenverklaring dient te volgen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 oktober 2016 te Purmerend, tussen 05.44 uur en 05.51 uur, in een café, gelegen aan de [adres 2] alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit kassalades heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer EUR 3.000,00, toebehorende aan café [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van geld uit de kassalades in het café waar hij toentertijd werkzaam was. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van de sleutel die zijn werkgever hem in goed vertrouwen had gegeven. Diefstal is een ergerlijk feit, dat schade veroorzaakt en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid doet ontstaan. In dit geval rekent het hof de verdachte aan dat hij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld en dat mag worden verwacht in een dergelijke arbeidsrelatie, heeft beschaamd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2018 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Café [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De stelling van de raadsman dat onvoldoende is onderbouwd dat er daadwerkelijk € 3.000 uit de kassa’s is weggenomen en dat kosten van de sloten € 250 betrof, schuift het hof terzijde nu deze betwisting onvoldoende gemotiveerd is. Uit de aangifte volgt dat er standaard € 600 euro wisselgeld in iedere kassa zat en dat uit vijf kassalades het geld is weggenomen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Café [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Café [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.250,00 (drieduizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Café [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.250,00 (drieduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. P.C. Römer en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2018.
mr. P.H.M. Kuster is buiten staat dit arrest te ondertekenen.