ECLI:NL:GHAMS:2018:5220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-003453-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake bedreiging met de dood

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het bedreigen van een badmeester met de dood. Dit gebeurde op 22 februari 2017, toen de verdachte het zwembad moest verlaten op verzoek van de badmeester. De verdachte weigerde te vertrekken en bedreigde de badmeester in het kleedhokje met de woorden: 'Ik ga een heleboel kogelgaten in je schieten'.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot andere conclusies kwam dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had geuit. De verdediging voerde aan dat er tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van de aangever over de taal van de bedreiging, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een leerstraf van 35 uren, met een vervangende jeugddetentie van 17 dagen. Het hof benadrukte de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op de badmeester, en oordeelde dat een leerstraf noodzakelijk was om de verdachte bewust te maken van de gevolgen van zijn gedrag. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003453-17
Datum uitspraak: 12 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-048803-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga een heleboel kogelgaten in je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga een heleboel kogelgaten in je schieten".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de aangever tegenstrijdig heeft verklaard over de taal waarin hij zou zijn bedreigd. In zijn eerste verklaring heeft hij gezegd dat de verdachte hem in het Arabisch heeft bedreigd, terwijl hij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de bedreiging in het Nederlands was. Dit klemt te meer omdat de verdachte heeft verklaard geen Arabisch te spreken. Nu er zoveel onduidelijk is gebleven, moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel de aangever als zijn collega [getuige] zijn als getuige bij de raadsheer-commissaris gehoord. Deze twee verklaringen sluiten op essentiële punten naadloos op elkaar aan, ook op het door de raadsman aangevoerde punt. Beide getuigen verklaren eensluidend dat de verdachte de aangever in de Nederlandse taal heeft bedreigd. Dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, uit de summiere weergave van de melding door [slachtoffer], aangever, in het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte (pagina 15 van het dossier) zou kunnen worden afgeleid dat de bedreiging in een andere taal zou zijn geuit, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de tegenover de politie en de raadsheer-commissaris afgelegde uitgebreide verklaringen van de aangever en de getuige [getuige]. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een leerstraf, bestaande uit de gedragsinterventie TACt Regulier, voor de duur van 35 uren subsidiair 18 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een leerstraf, inhoudende de gedragsinterventie TACt Regulier, voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie met een proeftijd van één jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam en toezicht en begeleiding.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een badmeester op zeer nare wijze bedreigd met de dood. De verdachte viel op door zijn gedrag en moest van de badmeester het zwembad verlaten. De verdachte was het hiermee niet eens, werkte niet mee, en heeft uiteindelijk, terwijl hij zich omkleedde in het kleedhokje, de badmeester bedreigd. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de badmeester, die gewoon zijn best deed om de goede sfeer in het zwembad te bewaren, en heeft hem in de persoonlijke vrijheid aangetast. Door het uiten van de bedreigende woorden heeft de verdachte een voor de badmeester en voor zijn collega die de bedreiging heeft gehoord, intimiderende en angstige situatie geschapen. De verdachte maakt niet de indruk uit deze ervaring lering te hebben getrokken, maar kruipt zelf in de slachtofferrol. Het hof ziet dan ook, met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de advocaat-generaal, de noodzaak van een leerstraf voor deze verdachte, om hem het effect van dergelijke woorden op anderen te laten inzien en om zulk gedrag in de toekomst hopelijk tegen te gaan. De duur van deze leerstraf is aanzienlijk langer dan het aantal uren taakstraf dat in het toepasselijke LOVS jeugd-oriëntatiepunt wordt genoemd. Dat acht het hof voor dit feit en deze verdachte alleszins passend en geboden.
Gelet op de positieve ontwikkelingen van de verdachte in de afgelopen zes maanden – met name op school – zoals naar voren gebracht tijdens de terechtzitting in hoger beroep door een medewerker van de Raad en de verdachte zelf en het feit dat de verdachte een
first offender is,ziet het hof op dit moment echter geen toegevoegde waarde in het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal en geadviseerd door de Raad.
Het hof acht, alles afwegende, een leerstraf TACt Regulier van 35 uur, met de daarmee overeenkomende vervangende jeugddetentie van 17 dagen, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
leerstraf, inhoudende de gedragsinterventie TACTvoor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2018.
mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat dit arrest te ondertekenen.