ECLI:NL:GHAMS:2018:5219

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-002293-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van autobanden en machines met bewijsuitsluiting en vrijspraak van diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van schuldheling van een grote hoeveelheid autobanden en machines. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van 160 autobanden en een grote hoeveelheid machines uit zeecontainers en een bedrijventerrein. De verdachte werd aangehouden na een reguliere noodhulpsurveillance, waarbij verbalisanten een voertuig herkenden dat op camerabeelden van een diefstal was vastgelegd. Tijdens de aanhouding werden in het voertuig en op het terrein van de verdachte gestolen goederen aangetroffen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen bij de aanhouding en doorzoeking, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de schuldheling, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zelf de goederen had gestolen. Het hof legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, met een taakstraf van 120 uren, en bepaalde dat de verdachte niet onvoorwaardelijk gevangenisstraf zou krijgen, gezien zijn pogingen om zijn leven te beteren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002293-16
Datum uitspraak: 12 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2016 in de strafzaak onder de parketnummers
15-810066-15 en 15-700483-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave verblijvende op het adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 te Velserbroek, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een zeecontainer heeft weggenomen 160 autobanden (deels met velgen), in elk geval een zeer grote hoeveelheid autobanden, en/of 2 paar ski's, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
1. subsidiair:
hij op in of omstreeks de periode van 20 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 in de gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 160 autobanden (deels met velgen), in elk geval een zeer grote hoeveelheid autobanden, en/of 2 paar ski's, in elk geval enig goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs kon(den) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2 primair:
hij op of omstreeks 19 februari 2015 en/of 20 februari 2015 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een container op een bedrijventerrein heeft weggenomen een grote hoeveelheid machines te weten een of meerdere hogedrukreinigers en/of een of meer kettingzagen en/of een of meer onkruidtrimmers en/of een of meer grasmaaiers en/of een of meer trilplaten en/of een of meer bladblazers en/of een ploegmachine en/of een dweilmachine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 te Wormerveer, gemeente Zaanstad en/of in de gemeente Velsen althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid machines te weten een of meerdere hogedrukreinigers en/of een of meer kettingzagen en/of een of meer onkruidtrimmers en/of een of meer grasmaaiers en/of een of meer trilplaten en/of een of meer bladblazers en/of een ploegmachine en/of een dweilmachine, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs konden vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd in die zin dat feit 1 na de wijziging uit een primair en een subsidiair feit bestaat.

Bewijsoverwegingen

1.
Ten aanzien van de bewijsgaring
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij het opsporingsonderzoek sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen. Betoogd is dat de aanhouding van de verdachte en de daarop volgende doorzoeking van het busje waarin de verdachte zat toen hij werd aangehouden en van het schuurtje achter de woning van de verdachte onrechtmatig zijn geweest. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat de verdachte werd aangehouden. Het enkele feit dat de verbalisanten het busje dachten te herkennen van twee screenshots van camerabeelden van een diefstal is onvoldoende om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld. Dit levert naar het oordeel van de raadsman een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de aanhouding en de doorzoeking, namelijk de aangetroffen autobanden en tuin- en parkmachines. Ook de verklaringen van de medeverdachte zouden van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat die tot stand zijn gekomen als gevolg van de aanhouding. Bij gebreke aan (overige) bewijsmiddelen moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tijdens een reguliere noodhulpsurveillance op 23 februari 2015 om 13.58 uur een klein model vrachtwagen hebben zien rijden. De verbalisanten herkenden het voertuig direct van de afdrukken van de beveiligingscamera’s die hen ter hand waren gesteld door aangever [aangever]. Deze beelden waren vastgelegd op 22 februari 2015 omstreeks 19.57 uur bij het pand van aangever [aangever] waar een grote hoeveelheid banden en velgen was gestolen. Op de afdrukken van deze beelden hebben de verbalisanten waargenomen dat op de rechterzijde van het voertuig drie dansende personen waren te zien en op de linkerzijde een tekst die bestond uit drie regels met daartussen flinke witregels. Na de herkenning van het voertuig hebben de verbalisanten het voertuig een stopteken gegeven en de inzittenden aangehouden. Het voertuig werd bestuurd door de medeverdachte [medeverdachte] en als bijrijder zat de verdachte in het voertuig. In het voertuig hebben de verbalisanten vervolgens onder meer 78 autobanden aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 16-18).
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat er een redelijk vermoeden van schuld aanwezig was ten tijde van de aanhouding van de verdachte en de medeverdachte. Er was sprake van een redelijk kort tijdsbestek tussen het tijdstip van het delict, het tijdstip waarop de verbalisanten kennisnamen van de afdrukken van de beveiligingscamera’s en het tijdstip van het aantreffen van het busje waarin de verdachte en de medeverdachte reden. Van belang daarbij is verder dat het desbetreffende busje qua kenmerken volledig overeenkwam met het busje dat door een beveiligingscamera bij het plaats delict was waargenomen en waarvan screenshots aan de betreffende verbalisanten waren verstrekt. Op het busje waren aan de ene zijde drie regels tekst met daartussen witregels en aan de andere zijde drie dansende personen te zien. Deze kenmerken moeten naar het oordeel van het hof als bijzonder en specifiek worden aangemerkt. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
2)
Ten aanzien van de feiten
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Voor beide feiten geldt dat in het dossier geen bewijsmateriaal aanwezig is aan de hand waarvan zonder twijfel kan worden geconcludeerd dat de verdachte zelf de desbetreffende goederen heeft gestolen.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van zowel feit 1 subsidiair als van feit 2 subsidiair moet worden vrijgesproken. Uit niets blijkt dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de ten laste gelegde goederen wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. In casu is volstrekt onvoldoende zicht op het een en ander waardoor zowel het opzet (weten) als de schuld (redelijkerwijs moeten vermoeden) niet bewezen kunnen worden. Wat betreft feit 2 subsidiair kan niet eens worden vastgesteld dat de verdachte wist dat deze goederen in zijn schuurtje lagen, aldus de raadsman.
Op grond van het dossier stelt het hof ten aanzien van feit 1 subsidiair het volgende vast.
Op 22 februari 2015 omstreeks 19.57 uur is ingebroken in een zeecontainer bij [bedrijf 1] en zijn 160 banden (nieuwe en gebruikte op velg), 3 imperialen en 2 paar ski’s meegenomen. De verdachte en zijn medeverdachte worden, zoals hiervoor overwogen, door verbalisanten aangetroffen in een bus die dezelfde, zeer specifieke, uiterlijke kenmerken heeft als de bus op de beveiligingsbeelden die ter plaatse van de diefstal zijn gemaakt. In het voertuig worden 78 banden, waaronder gebruikte banden op velg en geheel nieuwe autobanden aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 16-18). Daaropvolgend wordt een onderzoek ingesteld bij het woonadres van de verdachte. Aldaar wordt op het erf nog een grote hoeveelheid van circa 80 stuks nieuwe en gebruikte autobanden aangetroffen en een aantal ski’s (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 22-24). Aangever [aangever], die gemachtigd is namens [bedrijf 1], herkent de in het busje en op het terrein van verdachte aangetroffen banden en velgen als goederen afkomstig van de inbraak bij [bedrijf 1] (dossierpagina’s 30-32).
Medeverdachte [medeverdachte], die het voertuig bestuurde en samen met de verdachte is aangehouden, heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 februari 2015 een bericht kreeg van de verdachte of hij kon meerijden omdat de verdachte zelf geen rijbewijs had. [medeverdachte] en de verdachte zijn gezamenlijk in de vrachtwagen naar een plek gereden die de verdachte heeft aangewezen en daar heeft [medeverdachte] meegeholpen met het inladen van banden en velgen. [medeverdachte] zou hiervoor een vergoeding krijgen van de verdachte (dossierpagina’s 104-107).
De verdachte heeft gedurende het onderzoek en ter terechtzitting in hoger beroep over de bus en de daarin aangetroffen banden niets willen verklaren en heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan 18 uur na de diefstal van de grote partij banden en twee paar ski’s daarover kon beschikken doordat hij een deel daarvan vervoerde in de vrachtwagen waarin hij is aangehouden en dat het andere deel van die partij is aangetroffen op het terrein dat hoort bij zijn woning, acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit wordt afgeleid dat de verdachte – minst genomen – moest vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Nu de verdachte, zoals hiervoor weergegeven, geen redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven kan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden.
Op grond van het dossier stelt het hof ten aanzien van feit 2 subsidiair het volgende vast.
Bij het onderzoek dat op 23 februari 2015 op het woonadres van de verdachte is ingesteld, is bij de doorzoeking van de zich op dat terrein bevindende schuur een groot aantal tuin-, en parkmachines aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 57). Deze goederen bleken afkomstig te zijn van een diefstal gepleegd tussen 19 en 20 februari 2015 bij het bedrijf [bedrijf 2] (proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 49-50).
De verdachte heeft zich in de loop van het onderzoek steeds beroepen op zijn zwijgrecht, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij stond ingeschreven op het adres waar de goederen zijn aangetroffen, maar dat hij daar toentertijd niet continue verbleef. Het betrof een woning op een woonwagenkamp en meerdere mensen gebruikten – volgens de verdachte – zijn schuur; de deur daarvan stond altijd open.
Nu de buit van een op 22 februari 2015 gepleegde diefstal één dag later – op 23 februari 2015 – zowel in de vrachtwagen waarin de verdachte is aangehouden als op het erf van de verdachte is aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte op 22 februari, dan wel 23 februari 2015 op zijn erf is geweest in verband met deze banden en velgen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de deur van de schuur openstond. Om voornoemde redenen is het hof van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij zich aan de onder feit 2 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde schuldheling heeft schuldig gemaakt. Daarbij betrekt het hof voorts dat, gelet op de hoeveelheid en de waarde van de in de schuur aangetroffen tuin- en parkmachines en gelet op het feit dat van sommige typen goederen meerdere exemplaren aanwezig waren, uitgesloten kan worden dat de goederen enkel voor eigen gebruik van de verdachte bestemd waren.
Uit het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, spreekt dat het hof onvoldoende aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren, zodat de verdachte van de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. impliciet meer subsidiair:
hij in de periode van 20 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 in de gemeente Velsen een zeer grote hoeveelheid autobanden en 2 paar ski’s voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs kon vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
2 impliciet meer subsidiair:
hij in de periode van 19 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 in de gemeente Velsen een grote hoeveelheid machines, te weten hogedrukreinigers en kettingzagen en onkruidtrimmers en grasmaaiers en trilplaten en bladblazers en een ploegmachine voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs kon vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
telkens:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde diefstal en hem voor de in eerste aanleg onder 2 subsidiair bewezen verklaarde schuldheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand met aftrek van het voorarrest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om, bij schuldigverklaring, de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hieraan heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, dat het oude feiten betreft en dat de verdachte zijn leven juist weer op de rit heeft. Hij werkt in een [werk] in België van een kennis, heeft een vaste relatie en een jong dochtertje. De raadsman heeft voorgesteld de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel overeenkomt met de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde schuldheling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een zeer grote hoeveelheid autobanden en een grote hoeveelheid machines. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op geen enkel moment verantwoording heeft willen nemen voor zijn daden. Daarbij komt dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 februari 2018 vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt.
Bij de strafoplegging betrekt het hof dat onderhavige feiten inmiddels geruime tijd geleden zijn gepleegd en dat het hof zich rekenschap moet geven van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook wil het hof – overeenkomstig hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht – wel aannemen dat de verdachte bezig is ‘schoon schip’ te maken en dat hij zijn leven probeert te beteren. Gezien de eerdere veroordelingen is het hof van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor deze feiten en deze verdachte onontkoombaar is. Het onvoorwaardelijke deel daarvan zal echter het ondergane voorarrest niet overstijgen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de door de raadsman voorgestelde strafmodaliteiten, te weten een taakstraf en daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de raadsman, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Uit de stukken blijkt immers dat het voorwaardelijk deel reeds ten uitvoer is gelegd in de strafzaak onder parketnummer 96-041338-15.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet meer subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
27 (zevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- het inbeslaggenomen geld, vermeld onder nummer 2 op de beslaglijst, groot € 970,-.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende [bedrijf 2] in de persoon van [naam] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een groot aantal tuin-, en parkmachines, vermeld onder nummers 3 tot en met 42 op de beslaglijst, afkomstig van de inbraak bij [bedrijf 2].
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende [bedrijf 1] in de persoon van [aangever] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de autobanden, vermeld onder nummer 43 op de beslaglijst, afkomstig van de inbraak bij de [bedrijf 1].
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 9 juni 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2014, parketnummer 15-700483-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2018.
mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat dit arrest te ondertekenen.