ECLI:NL:GHAMS:2018:5217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-004817-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse creditcard met medeverdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse creditcard. Samen met twee medeverdachten heeft hij op 30 oktober 2014 in Amsterdam geprobeerd om elektronica ter waarde van meer dan € 5.000 af te rekenen met een valse creditcard. De verdediging voerde aan dat er geen effectief ondervragingsrecht was uitgeoefend en dat de verklaring van een medeverdachte niet betrouwbaar was. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten bewust samenwerkten en dat er voldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Het hof overwoog dat het gebruik van een valse creditcard het vertrouwen in het elektronische betalingsverkeer ernstig schaadt, wat van groot economisch belang is. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004817-15
Datum uitspraak: 24 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-684951-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari en 24 oktober 2017, 10 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2014 te Amsterdam en/of Duivendrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste creditcard(s) en/of betaalpas(sen), bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware(n) die creditcard(s) en/of betaalpas(sen) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), die valse of vervalste creditcard(s) en/of betaalpas(sen) (telkens) ter betaling heeft/hebben aangeboden bij een of meer winkelbedrij(f)(v)(en), waaronder op of omstreeks 30 oktober 2014 bij winkelbedrijf [winkel] ,
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat de (magneetstrip)gegevens van een of meer originele creditcard(s) en/of betaalpas(sen) (uitgegeven door Visacard en/of Mastercard) zijn gekopieerd naar een of meer valse en/of vervalste creditcard(s) en/of betaalpas(sen) op naam van verdachte en/of zijn mededader(s), ten gevolge waarvan (telkens) met die valse en/of vervalste creditcard(s) en/of betaalpassen elektronische betalingen ten laste van de rechtmatige eigen(a)ar(en) van de originele creditcard(s) en/of betaalpassen mogelijk waren geworden,
dan wel (telkens) opzettelijk (een) zodanige creditcard(s) en/of betaalpas(sen) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of heeft vervoerd en/of verkocht en/of overgedragen, zulks terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die creditcard(s) en/of betaalpas(sen) bestemd was/waren voor zodanig gebruik.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Daarbij komt dat het hof deels andere feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen voor het bewijs gebruikt.

Ten aanzien van het bewijs

De verdachte heeft verklaard dat hij op 30 oktober 2014 met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de [winkel] te Duivendrecht is gegaan. De verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] spullen, waaronder televisies, verzameld en heeft aan een balie om vier Playstations gevraagd. Vervolgens is hij samen met [medeverdachte 2] naar de kassa gegaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij dat enkel deed om, met name, [medeverdachte 2] te helpen. De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat [medeverdachte 2] de goederen met een valse creditcard wilde betalen.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 2]
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat voor het opzet van de verdachte op het gebruikmaken van een valse creditcard, behalve de verklaringen van de medeverdachte/getuige [medeverdachte 2] . Zo heeft [medeverdachte 2] als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg gezegd dat ze alle drie dondersgoed wisten wat ze bij de [winkel] gingen doen. Net als de rechtbank leidt de raadsman hieruit af dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte, volgens [medeverdachte 2] , op de hoogte zouden zijn geweest van het voornemen om ter betaling een valse creditcard aan te bieden.
De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging geen effectief ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. De getuige [medeverdachte 2] heeft zich veelvuldig beroepen op zijn zwijgrecht of verschoningsrecht.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de getuige [medeverdachte 2] , nadat hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht had beroepen, op verzoek van de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg is gehoord. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat de getuige [medeverdachte 2] op de meeste vragen van, onder meer, de raadsman heeft geantwoord. Niet blijkt dat de getuige, zoals de raadsman heeft betoogd, enkel een paar vragen wilde beantwoorden. Alleen ten aanzien van de vraag naar de modus operandi bij het afrekenen met een valse creditcard op 16 juli 2014 heeft de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen.
Nu de tenlastelegging in de onderhavige zaak ziet op de gebeurtenissen op 30 oktober 2014, is het hof van oordeel dat de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van de getuige [medeverdachte 2] heeft gehad. Dat de getuige vervolgens bij de raadsheer-commissaris op 2 augustus 2017 geen vragen heeft willen beantwoorden en zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, doet hieraan niet af. Immers, ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] die bewijs zouden kunnen vormen voor het opzet van de verdachte, te weten de verklaring van [medeverdachte 2] als verdachte bij de rechter-commissaris op 4 november 2014 dat de andere jongens erbij betrokken waren en de verklaring van [medeverdachte 2] als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg dat ‘ze alle drie dondersgoed wisten wat ze bij de [winkel] gingen doen’, heeft de verdediging het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen ter terechtzitting in eerste aanleg. Nadien heeft deze getuige geen nieuwe verklaringen afgelegd. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
De raadsman heeft voorts in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat die onvoldoende betrouwbaar zijn. [medeverdachte 2] is een medeverdachte in de onderhavige zaak, hij heeft wisselend verklaard en het is duidelijk dat hij anderen uit de wind houdt en de verdachte dingen in de schoenen schuift. Het dossier bevat geen objectieve ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte wist dat [medeverdachte 2] met een valse creditcard zou betalen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
In het dossier bevindt zich een aantal processen-verbaal van verhoren van [medeverdachte 2] als getuige of als verdachte. Tijdens de verhoren bij de politie op 1 november 2014 en 6 januari 2015, bij de
rechter-commissaris op 29 juni 2015 en bij de raadsheer-commissaris op 2 augustus 2017 heeft [medeverdachte 2] zich op zijn zwijgrecht of verschoningsrecht beroepen. Bij zijn inbewaringstelling bij de
rechter-commissaris op 4 november 2014 heeft [medeverdachte 2] als verdachte een verklaring afgelegd, waarin hij stelt dat hij van plan was om met een valse creditcard vier Playstations aan te schaffen en dat de andere jongens daarbij betrokken waren. Dit proces-verbaal bevindt zich in het dossier tegen de verdachte. Als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat de anderen ‘dondersgoed wisten wat ze gingen doen’. Het hof stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] meestal geen verklaring heeft willen afleggen, maar dat hij, als hij dat wel deed, in ieder geval op het onderdeel van de wetenschap en betrokkenheid van de verdachte consistent heeft verklaard. Dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er meer mensen bij de gebeurtenissen betrokken waren dan hij bij naam noemt en dat zijn verklaring dat de verdachte hem de valse creditcard met de naam van [medeverdachte 2] erop heeft overhandigd, vragen oproept, maakt nog niet dat zijn verklaring dat de verdachte betrokken was bij het gebruikmaken van de valse creditcard onbetrouwbaar is. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Bewijsoverweging
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft de verdachte verklaard dat hij op 30 oktober 2014 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de [winkel] was en dat hij daar producten in een winkelwagentje heeft gedaan, vier Playstations bij de balie heeft gevraagd en televisies heeft gepakt en vervolgens met [medeverdachte 2] naar de kassa is gegaan om de goederen ter betaling aan te bieden.
Het hof leidt uit de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] af dat de verdachte wist dat de goederen zouden worden afgerekend met een valse creditcard.
De verbalisant die de camerabeelden van de [winkel] heeft bekeken, beschrijft dat daarop is te zien dat de drie verdachten tijdens hun bezoek duidelijk samenwerkten. De drie verdachten zijn samen de winkel binnen gegaan met een dagpas op naam van het bedrijf van [medeverdachte 1] . Ze waren constant in gesprek en bekeken samen de elektronica. Ze vulden alle drie de boodschappenkarren, waarmee ze later naar de kassa gingen. Terwijl [medeverdachte 2] de vier Playstations probeerde af te rekenen, legde [verdachte] de andere goederen op de band. De drie verdachte verlieten samen de winkel.
Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten af dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het opzettelijk gebruik maken van de valse creditcard. De drie verdachten hebben het feit gezamenlijk uitgevoerd en de bijdrage van de verdachte in deze uitvoering was dusdanig dat het hof vaststelt dat sprake was van het medeplegen van het gebruik maken van de valse creditcard.
Het hof acht het ten laste gelegde feit, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder is opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2014 te Duivendrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse creditcard, bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware die creditcard echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders, die valse creditcard ter betaling hebben aangeboden bij winkelbedrijf [winkel] ,
en bestaande die valsheid hierin dat de (magneetstrip)gegevens van een originele creditcard, uitgegeven door Mastercard, zijn gekopieerd naar een valse creditcard op naam van zijn mededader.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op hetgeen hiervoor is vermeld en op de feiten en omstandigheden die in de hierna opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2014266677-11 van 30 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 28-31].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de verdachte:
Ik was met mijn neef [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) en met een vriend van ons [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]), dat is zijn bijnaam. (...) Het ging om elektronica die wij bij de [winkel] gingen halen. [medeverdachte 2] heeft ons opgehaald. Mijn neef heeft een kaart van de [winkel] . [medeverdachte 2] vroeg aan mij of ik wilde vragen of ze nog Playstations hadden liggen. Ze hadden vier Playstations voor mij gereserveerd en nog een paar televisies. Wij kregen nog een kar omdat wij veel spullen hadden. Wij liepen naar de kassa om af te rekenen. [medeverdachte 2] ging betalen. Ik heb gezien dat [medeverdachte 2] een pas aan de mevrouw achter de kassa gaf. Ik hoorde die mevrouw zeggen: “Het lukt niet.” Daarmee bedoelde zij de betaling.
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2014266677-68 van 18 december 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 280-289].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de verdachte:
In het begin van de winkel stonden de flessen wodka en de dozen met lachgaspatronen. Ik heb de heer [medeverdachte 1] geholpen die in de winkelwagen te zetten. We zijn naar boven gegaan en hebben daar de rest van de spullen verzameld. Ik wist van de vier Playstations en die zag ik niet in het rek liggen. Ik ben dat bij de balie gaan vragen. Ik heb daar gevraagd of ze er nog waren en dat bleek het geval te zijn. De winkelmedewerker heeft toen vier Playstations gehaald. De man vroeg of ik dat daar wilde afrekenen of beneden. We hadden nog meer spullen en wilden dat beneden afrekenen. Ik heb toen gezegd dat de Playstations op naam van het bedrijf [bedrijf] werden gekocht. De man voerde dit in en ik kreeg een factuur mee van de vier Playstations. De vier Playstations kreeg ik ook mee. We hebben toen nog de televisies verzameld. Wij hebben die alle drie gepakt. Het waren er nogal veel.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2014266677-59 van 2 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina 127].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op 2 november 2014 heb ik de camerabeelden bekeken van de handelingen van de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in de [winkel] vestiging aan [adres 2] .
Ik zag dat op 30 oktober 2014 te 16:18 uur de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als eersten de [winkel] binnen liepen en zich meldden bij de balie bij de ingang van de [winkel] . Later bleek dat de verdachte [medeverdachte 1] hier een dagkaart voor de [winkel] kreeg. Kort daarop zag ik dat verdachte [verdachte] met een boodschappenkar zich bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voegde. Vervolgens gingen zij gezamenlijk de [winkel] binnen.
Ik zag dat de drie verdachten zich met de boodschappenkarren begaven naar de afdeling Huishoudelijke apparatuur van de [winkel] . Ik zag dat de verdachten op deze afdeling allerlei elektronica aan het zoeken waren en bekeken. Ik zag vervolgens dat de twee boodschappenkarren door alle drie de verdachten werden gevuld met diverse elektronica waaronder een flatscreen televisie. Alle drie de verdachten waren hierbij duidelijk aan het samenwerken. Op de beelden is ook duidelijk te zien dat de drie verdachten ook constant in gesprek waren en samen elektronica bekeken. Tevens kon ik zien dat de boodschappenkarren door alle drie werden gevuld. Op de beveiligingsbeelden is te zien dat de drie verdachten twee volle boodschappenkanen hadden. [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden een boodschappenkar met daarop een flatscreen televisie, en [medeverdachte 1] had een boodschappenkar vol met andere elektronica bij zich. Later is op de beveiligingscamera van de kassa te zien dat alle drie de verdachten met de twee boodschappen (
het hof begrijpt: boodschappenkarren) bij de kassa stonden. Hierop is tevens te zien dat de verdachte [medeverdachte 2] trachtte te betalen met een betaalpas. De goederen werden ondertussen door [verdachte] op de band van de kassa gelegd. Kort daarop was te zien dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de [winkel] zonder goederen verlieten met versnelde pas. Kort daarna is te zien dat [medeverdachte 1] , zonder goederen, eveneens met versnelde pas de [winkel] verlaat via de uitgang.
4.
Een proces-verbaal van onderzoek Citibank met nummer 2014266677 van 31 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , [doorgenummerde pagina 86-87].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachten genaamd [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , verklaar ik het volgende:
Bij verdachte [medeverdachte 2] werd na een korte beschouwing van de aangetroffen en inbeslaggenomen pasjes in zijn fouillering een Citibank creditcard aangetroffen (itemnummer 4859963). Dit betrof een goudkleurige Citibank creditcard Platinum select, creditcardnummer [nummer] op naam gesteld van [medeverdachte 2] .
Middels de kaartlezer heb ik de gegevens op de magneetstrip uitgelezen. Hieruit bleek dat de gegevens op de magneetstrip overeenkwamen met de gegevens op de creditcard zelf. Ik heb het bank identification number van genoemde creditcard nagevraagd bij [naam 2] van International Card Services. Dit zijn de eerste zes cijfers van het creditcardnummer, te weten [nummer] . Hieruit bleek dat het creditcardnummer niet toebehoorde aan de Citibank maar was uitgegeven door de bank Eurocard AB te Oslo, Noorwegen. Derhalve was genoemde creditcard vals.
5.
Een geschrift, zijnde een aangifte, opgesteld en ondertekend op 31 oktober 2014 door [naam 1] , namens [NV] NV te Brussel [doorgenummerde pagina’s 481-485].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van
[naam 1] , Fraud Control namens [NV] N.V.:
Ik ben uit hoofde van mijn functie als medewerker Fraud Control Department van [NV] NV, bevoegd tot het doen van aangifte namens deze Naamloze Vennootschap.
Op 31 oktober 2014 werd ik geïnformeerd dat een MASTERCARD creditcard met nummer [nummer] is aangetroffen. Deze creditcard is officieel uitgereikt aan een kaarthouder van EUROCARD AB uit Noorwegen. Het betreft hier een valse creditcard.
Na analyse kan ik stellen dat deze valse creditcard met kaartnummer [nummer] de volgende mistransactie heeft op ons acceptatie-netwerk ( [NV] ).
Op 30 oktober 2014 om 17:02:11 uur, een mistransactie voor € 1.545,98 bij [winkel] gelegen aan [adres 2] .
6.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte inbewaringstelling van 4 november 2014, opgemaakt door mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam [doorgenummerde pagina’s 163-165].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
de verdachte [medeverdachte 2] :
Ik wil graag schoon schip maken. Ik wilde donderdag (
het hof begrijpt: 30 oktober 2014) een valse creditcard gebruiken om vier Playstations aan te schaffen. De anderen jongens (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1]) zijn er ook bij betrokken.
7.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 2] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van11 november 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij zijn met zijn drieën naar [winkel] gegaan en we wisten dondersgoed wat wij daar gingen doen. Ik ben [verdachte] en [medeverdachte 1] gaan ophalen, omdat ik wist wat wij gingen doen en omdat ik zonder hen, zonder pas, niet kon doen wat ik heb gedaan.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebruikt voor het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van de valse pas als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware deze echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis als deze taakstraf niet wordt uitgevoerd, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis als deze taakstraf niet wordt uitgevoerd, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en voorts een geldboete ter hoogte van € 1.215.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse creditcard. Samen met twee medeverdachten is de verdachte naar de [winkel] gegaan en heeft hier een aantal elektronica producten, met een totale waarde van meer dan € 5.000, getracht af te rekenen met een valse creditcard. Met het gebruik maken van een valse creditcard wordt het vertrouwen dat door de acceptant van een dergelijke betaalpas in het elektronische betalingsverkeer moet kunnen worden gesteld, ernstig geschaad. Dit vertrouwen is van groot economisch en maatschappelijk belang.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 maart 2018 is hij niet eerder voor een soortgelijke feit strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafsoort en de strafduur heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin is opgenomen dat bij het gebruik maken van een valse bankpas met geskimde gegevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend zou kunnen zijn. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof deze straf thans niet opleggen. Daarbij weegt met name in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte niet eerder tot (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf is veroordeeld. Ook is van belang dat de betaling niet is gelukt en de schade voor betrokken creditcard maatschappij en de betrokken rechtmatige creditcard houder beperkt is gebleken. Onder deze omstandigheden zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Gelet op deze combinatie van straffen ziet het hof geen aanleiding om – zoals door de advocaat-generaal gevorderd – een geldboete op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 232 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld euro - (4859994) 2 x 100 euro
2. Geld euro - (4860000) 20 x 50 euro
3. Geld euro - (4860001) 1 x 10 euro
4. Geld euro - (4860003) 1 x 5 euro.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5. 1.00 stk Creditcard VISA 4860050.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. M. Lolkema en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2018.
mrs. M. Lolkema en S.J. Riem zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.