ECLI:NL:GHAMS:2018:5216

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-002204-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en vernieling in huiselijk geweld context

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van zijn vriendin en het vernielen van de achterdeur van haar woning, wat valt onder huiselijk geweld. De feiten vonden plaats op 17 april 2016 te Amsterdam, waar de verdachte de woorden 'I kill you' heeft geuit tegen de aangeefster, en opzettelijk de deur van haar woning heeft vernield. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een voorwaardelijke geldboete geëist. De raadsvrouw van de verdachte heeft gepleit voor een schuldigverklaring zonder straf, gezien de relatie tussen de verdachte en de aangeefster en de verbeteringen in het leven van de verdachte.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten, waaronder de bedreiging met de dood en de vernieling van de deur, een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij hij zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002204-16
Datum uitspraak: 24 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-080603-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"I kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur in perceel [adres 2], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer] en/of [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 april 2016 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"I kill you".
2.
hij op 17 april 2016 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een deur in perceel [adres 2], toebehorende aan [naam], heeft vernield.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis als deze boete wordt voldaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis als deze boete niet wordt voldaan.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte en de aangeefster nog steeds een relatie met elkaar hebben. Zij zien elkaar meerdere keren per week. De geldboete die de verdachte in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen, staat hun relatie echter in de weg. Daarnaast heeft de aangeefster getracht de aangifte in te trekken, omdat zij niet wil dat de verdachte gestraft wordt.
De raadsvrouw heeft medegedeeld dat de verdachte zijn leven gebeterd heeft en dat hij fulltime werkt. Hij heeft echter hoge vaste lasten en vindt de boete daarom te hoog. De raadsvrouw verzoekt primair om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair verzoekt zij het hof om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vriendin en hij heeft de achterdeur van de woning waarin zij verbleef vernield. Deze strafbare feiten betreffen een vorm van huiselijk geweld. Niet alleen heeft de verdachte zijn vriendin met de dood bedreigd, maar toen zij hem niet binnen wilde laten omdat zij bang van hem was, heeft de verdachte zich geprobeerd toegang te verschaffen tot de woning waarin zij verbleef en heeft daarbij de achterdeur vernield. Een woning is de plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet voelen. Tijdens het verhoor bij de politie, maar ook nadat zij had geprobeerd haar aangifte in te trekken, heeft aangeefster bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij op 17 april 2016 heel erg bang was voor de verdachte. Zij had hem nog nooit zo boos gezien. Zij geloofde op dat moment dat de verdachte haar daadwerkelijk zou vermoorden.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is het hof van oordeel dat voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw bepleit, geen plaats is. De feiten en de omstandigheden zijn te ernstig. Het hof overweegt dat de verdachte en de aangeefster nog steeds een relatie met elkaar hebben en dat er geen nieuwe soortgelijke feiten bekend zijn geworden. Het hof acht een onvoorwaardelijke straf daarom niet geboden, maar is van oordeel dat een voorwaardelijke straf met een afdoende afschrikkende werking wel geboden is. Een voorwaardelijke geldboete acht het hof gelet op deze feiten niet voldoende afschrikwekkend, nu om het huiselijk geweld gaat en het ernstige feiten betreft.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.J. Riem, mr. M. Lolkema en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2018.
mrs. M. Lolkema en S.J. Riem zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.