ECLI:NL:GHAMS:2018:5209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-000474-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor taxivervoer zonder vergunning en verstrekken van valse personalia

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning en het verstrekken van valse personalia aan de politie. De feiten vonden plaats op 13 april 2012 en 22 juni 2012 in Amsterdam. De verdachte had geen vergunning voor taxivervoer en gaf valse informatie over zijn identiteit toen hij door de politie werd aangehouden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich weinig gelegen had gelaten aan de verkeersveiligheid en de regelgeving omtrent het besturen van een motorrijtuig. De verdachte werd eerder strafrechtelijk veroordeeld en had aanzienlijke schulden. Het hof hield rekening met de financiële situatie van de verdachte en besloot om taakstraffen op te leggen in plaats van geldboetes, ondanks de ernst van de feiten. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat ook in de strafmaat werd verdisconteerd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot taakstraffen van 50, 12 en 16 uren voor de respectieve feiten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000474-17
Datum uitspraak: 1 juni 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-073851-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum]
adres: [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 mei 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 13 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een auto (gekentekend [kenteken] ) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
2:
hij op of omstreeks 13 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen een politieambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die politieambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en/of voornaam en/of geboortedatum en/of geboorteplaats en/of adres waarop hij in de basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene stond ingeschreven en/of woon- of verblijfplaats, heeft opgegeven.
3:
hij op of omstreeks 22 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (handgeschakelde bestelauto en/of aanhangwagen) heeft gereden op de weg, de Gyroscoopweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 13 april 2012 te Amsterdam, met een auto, gekentekend [kenteken] , taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
2:
hij op 13 april 2012 te Amsterdam, toen een politieambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die politieambtenaar andere dan zijn werkelijke naam en voornaam en geboortedatum en geboorteplaats en woon- of verblijfplaats heeft opgegeven.
3:
hij op 22 juni 2012 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, een handgeschakelde bestelauto en aanhangwagen, heeft gereden op de weg, de Gyroscoopweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats opgeven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot onder 1 een geldboete ter hoogte van € 1.500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis, onder 2 een geldboete ter hoogte van € 330,00 subsidiair 6 dagen hechtenis en onder 3 een geldboete ter hoogte van € 420,00 subsidiair 8 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot onder 1 een geldboete ter hoogte van € 2.000,00 waarvan € 1.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, voor feit 2 tot een geldboete ter hoogte van € 330,00 en voor feit 3 tot een geldboete ter hoogte van € 420,00.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte zich in een zorgelijke situatie bevindt. De verdachte heeft momenteel geen werk en geen uitkering. Hij verblijft bij zijn vriendin. Hij heeft aanzienlijke schulden en de kosten lopen maar op, doordat de verdachte niet in staat is de schulden af te betalen. Het gaat om een schuld van ettelijke tienduizenden euro’s. De verdachte is er derhalve bij gebaat om werkstraffen uit te voeren in tegenstelling tot geldboetes. De boetes kan hij niet betalen en rekeningen zijn voor hem uitzichtloos en abstract geworden, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van taxivervoer terwijl hij daartoe geen vergunning had. Dit is een economisch delict. Het verrichten van taxivervoer vereist vakmanschap. De voorwaarden die door de wet aan taxivervoer worden gesteld, moeten onder meer dat vakmanschap, de verkeersveiligheid en de veiligheid van personen waarborgen. Door op deze wijze te handelen wordt bijgedragen aan gevaarzetting in het verkeer en wordt door concurrentievervalsing schade en hinder veroorzaakt voor legitieme taxibedrijven en/of taxichauffeurs.
Voorts heeft de verdachte toen hij door de politie werd staande gehouden en naar zijn identiteitsgegevens werd gevraagd, aan de politie valse personalia verstrekt. Een dergelijk feit frustreert het werk van de opsporingsdiensten. Tot slot overweegt het hof ten aanzien van feit 3 dat de verdachte er blijk van heeft gegeven zich weinig gelegen te laten aan de regelgeving die mede met het oog op de verkeersveiligheid geldt ten aanzien van het besturen van een motorrijtuig.
Voor de feiten als onderhavige zijn geldboetes de gangbare strafmodaliteit. Het hof wil echter niet voorbijgaan aan de financiële omstandigheden van de verdachte, zoals de raadsman ter terechtzitting heeft toegelicht en is van oordeel dat in de onderhavige zaak taakstraffen meer recht doen aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. De redelijke termijn waarbinnen vonnis dient te worden gewezen bedraagt doorgaans twee jaren per rechterlijke instantie. Deze termijn loopt vanaf het moment waarop ten aanzien van de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafzaak wordt gestart. Op 23 juni 2012 is de verdachte verhoord betreffende de drie feiten die op de tenlastelegging staan. Deze datum is de aanvang voor de beoordeling van de (redelijke) termijn. De zaak is uiteindelijk in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 1 juni 2018.
Daarmee heeft de procedure als geheel een periode van 6 jaren bestreken en is, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, deze periode overschreden met 2 jaar.
Het hof zal deze schending verdisconteren in de op te leggen straf.
Ten aanzien van feit 1 zal het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 60 uren een taakstraf voor de duur van 50 uren opleggen. Ten aanzien van feit 2 zal het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 15 uren een taakstraf voor de duur van 12 uren opleggen en ten aanzien van feit 3 zal het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 20 uren een taakstraf voor de duur van 16 uren opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, taakstraffen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 62, 63 en 435 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikelen 76 en 103 van de Wet personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
12 (twaalf) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2018.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.