ECLI:NL:GHAMS:2018:5207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-003771-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel met correctie schrijffout

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2017. Het hoger beroep was ingesteld door de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen en opzetheling. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag van EUR 354.934,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft een kennelijke schrijffout in het vonnis gecorrigeerd. In het vonnis stond vermeld dat het beginsaldo januari 2006 was, terwijl het hof dit verbeterd leest als januari 2009. De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 29 juni 2018, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft de beslissing genomen om het vonnis te bevestigen, met inachtneming van de correctie van de schrijffout.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003771-17
Datum uitspraak: 13 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-746230-13 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [verdachte]
adres: [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard te Heerhugowaard.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR € 354.934,00.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2015 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van gewoontewitwassen, opzetheling meermalen gepleegd, overtreding van het vuurwerkbesluit en om een feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 13 oktober 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR € 354.934,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof een kennelijke schrijffout in het vonnis verbeterd leest. Op bladzijde zeven van het vonnis is onder het kopje ‘Berekening’ genoteerd ‘Beginsaldo januari 2006’, het hof leest dit verbeterd als ‘Beginsaldo januari 2009’.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P. Greve en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2018.