ECLI:NL:GHAMS:2018:5205

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-003519-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan de teelt van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 mei 2015 in Amsterdam opzettelijk heeft bijgedragen aan de teelt van ongeveer 195 hennepplanten door zijn woning ter beschikking te stellen aan anderen. Daarnaast werd hem verweten dat hij medeplichtig was aan de diefstal van elektriciteit, die werd gebruikt voor de hennepkwekerij.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de bewijsverkrijging onrechtmatig was, omdat de politie zonder machtiging de woning van de verdachte had betreden. Het hof oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat de ernst van het verzuim gering was, waardoor het beroep op bewijsuitsluiting werd verworpen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt, maar niet aan de diefstal van elektriciteit, omdat hij zelf geen gebruik had gemaakt van de gestolen stroom. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003519-16
Datum uitspraak: 13 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-706454-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 195, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
1. subsidiair:
Althans dat hij aan vorenomschreven, door anderen gepleegd feit, opzettelijk medeplichtig is geweest, door zijn woning ter beschikking te stellen.
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op of verbreking van een of meer zegel(s) van de hoofdaansluitkast in voornoemde woning.
2 subsidiair:
Althans dat hij aan vorenomschreven, door anderen gepleegd feit, opzettelijk medeplichtig is geweest, door zijn woning ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Gevoerde verweren

Bespreking van verweer aangaande de bewijsverkrijging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat hetgeen is aangetroffen in de woning van de verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs wegens een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). De verbalisanten hebben zonder machtiging en daarmee onrechtmatig de woning van de verdachte betreden en daar de hennepkwekerij aangetroffen, aldus de raadsvrouw.
Naar aanleiding van een eerdere CO-melding wilde de brandweer een koolmonoxidemeting verrichten in de woning van de verdachte. Aangezien niemand open deed en de brandweer vermoedde dat er in de woning CO aanwezig was, hebben zij het bovenlicht van een raam geforceerd om daarna het keukenraam open te kunnen doen en hebben zij de hoeveelheid koolmonoxide in de woning gemeten. Terwijl de brandweermannen in de woning waren, zagen zij de hennepplanten en hebben zij dit gemeld bij de politie. Vervolgens zijn twee verbalisanten ter plaatse gekomen die de woning eveneens hebben betreden, zonder dat zij in het bezit waren van een machtiging binnentreden in de zin van artikel 2 lid 1 Algemene wet op het binnentreden. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De vraag is of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient het hof rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het is een belangrijk strafrechtelijk voorschrift dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden anders dan met toestemming van de bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit. Dit dient immers rechtstreeks ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht alsmede van het privéleven van de bewoner.
Gelet evenwel op het feit dat de waarnemingen van de brandweer als hierboven weergegeven, van dien aard waren dat de officier van justitie zeker een machtiging tot binnentreden zou hebben verleend indien door de verbalisanten daarom was gevraagd acht het hof de ernst van het verzuim dermate gering, dat het hof volstaat met de enkele constatering dat sprake is geweest van het vormverzuim. Het beroep op bewijsuitsluiting (en strafvermindering) wordt verworpen.
Feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu uit het dossier duidelijk blijkt dat de verdachte slechts behulpzaam is geweest door zijn woning ter beschikking te stellen. Dit is een klassieke vorm van medeplichtigheid en zowel plegen als medeplegen kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat medeplegen van het telen van hennep bewezen wordt verklaard.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. [1] In de onderhavige zaak volgen uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier onvoldoende aanwijzingen dat het hier gaat om het medeplegen van het telen van hennep, in tegenstelling tot medeplichtigheid door ‘enkel’ de woning ter beschikking te stellen.
Het hof acht medeplichtigheid aan het telen van hennep door de woning ter beschikking te stellen dan ook bewezen.
Feit 2Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de stroom. De verdachte heeft zijn woning louter ter beschikking gesteld en ten aanzien van de diefstal van stroom heeft de verdachte verklaard dat hij hier niets mee te maken heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat iemand bij zijn woning is langs gekomen die er verstand van had hoe elektriciteit geregeld moest worden bij hennepkwekerijen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat er stroom gestolen werd voor de kwekerij.
Uit de aangifte van Liander volgt dat de fraudespecialist zag dat aan de bovenzijde van de hoofdautomaat C40 twee extra fasedraden waren aangesloten, en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepplantage liep en deze voorzag van elektriciteit. De verdachte heeft voor zijn huishouden zodoende geen gebruik gemaakt van de stroom die op illegale wijze werd afgenomen.
Nu de verdachte wist dat er illegaal stroom werd afgenomen, maar een ander de zegels van Liander heeft verbroken en de aansluiting zodanig heeft aangepast dat er illegaal stroom kon worden weggenomen maar de verdachte zelf geen gebruik heeft gemaakt van deze stroom, is het hof van oordeel dat geen sprake is van plegen of medeplegen van diefstal van stroom. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten eveneens onvoldoende aanwijzingen voor een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht op basis van deze feiten en omstandigheden medeplichtigheid aan de diefstal van stroom echter wel bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
Anderen in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 mei 2015 te Amsterdam, opzettelijk hebben geteeld in een pand aan [adres], een hoeveelheid van 195 hennepplanten, waaraan hij, de verdachte, opzettelijk medeplichtig is geweest, door zijn woning ter beschikking te stellen.
2
subsidiair:
Anderen in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 16 mei 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning, gelegen [adres], hebben weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, toebehorende aan Liander, waarbij anderen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een of meer zegel(s) van de hoofdaansluitkast in voornoemde woning, waaraan hij, de verdachte, opzettelijk medeplichtig is geweest, door zijn woning ter beschikking te stellen.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn pand aan anderen ter beschikking gesteld voor het kweken van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Daarnaast leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners. Het hof neemt het de verdachte daarbij kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door de kans op financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 48, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P. Greve en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2018.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.