ECLI:NL:GHAMS:2018:5197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-004250-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in een woninginbraakzaak met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van woninginbraak, gepleegd in de periode van 16 tot en met 17 september 2016 te Amsterdam. De verdachte heeft samen met een ander een woning binnengekomen en diverse goederen, waaronder een telefoon, computer en horloges, weggenomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de eerdere beslissing. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar het hof heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals het verkrijgen van een baan en het worden van een vader. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met de verplichting om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004250-17
Datum uitspraak: 19 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-741206-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
3 (gevoegde zaak 684084-17)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 september 2016 tot en met 17 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning, gelegen aan/bij de [adres 2]) heeft weggenomen een telefoon en/of een computer en/of een muziekboek (Omnipod) en/of vijf, althans een of meer horloges en/of een werktas en/of een cameratas en/of een camera en/of een lens en/of een geheugenkaart en/of een geldbedrag ((totaal) ongeveer 2400,- euro) en/of een ring en/of een armband en/of een leren jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen voorwerpen en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een (kozijn van een) raam van voornoemde woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof zich er niet mee kan verenigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 september 2016 tot en met 17 september 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen enig goed, toebehorend aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en die weg te nemen voorwerpen en/of geld onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak van een kozijn van een raam van voornoemde woning;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De raadsvrouw en de verdachte hebben het hof verzocht een andere strafsoort op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. De verdachte is kort geleden vader geworden en woont samen met zijn vriendin. Daarnaast werkt de verdachte fulltime als [baan]. De verdachte heeft verklaard het rechte pad te hebben gekozen. Ten tijde van het tenlastegelegde feit had de verdachte geen baan, geen inkomen, geen uitkering en ging hij met verkeerde vrienden om. Dit is veranderd in de afgelopen tijd, hij heeft nu een baan, een vaste relatie, is vader geworden, heeft een inkomen en wordt begeleid door de Reclassering en Stichting MEE. Gelet op deze omstandigheden heeft de verdachte verzocht hem in plaats van een gevangenisstraf een hoge taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij is schade toegebracht aan het raamkozijn van de woning. Hij heeft geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelden hebben hierdoor schade en hinder ondervonden. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2018 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
De ernst van het bewezen feit rechtvaardigt in het licht van de recidive van de verdachte in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Naar het zich laat aanzien heeft het leven van de verdachte echter een positieve wending genomen. Duidelijk is geworden dat de verdachte bij zichzelf een ‘knop’ heeft weten om te zetten. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken. Hernieuwde vrijheidsbeneming zou deze positieve ontwikkelingen kunnen doorkruisen. Ook neemt het hof in overweging dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarom zal het hof een straf opleggen waarbij de verdachte niet in detentie wordt genomen. Wel wordt noodzakelijk geacht dat de verdachte het signaal krijgt dat hij hem weerhoudt van het plegen van strafbare feiten en om die reden zal dan ook een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.161,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft de materiele schade is onvoldoende vast komen te staan welke schade de benadeelde partij heeft geleden en welk deel reeds door de verzekering is gedekt. Voor de beoordeling van de materiële schade zou nader onderzoek nodig zijn. Nader onderzoek levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente op 17 september 2016
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.P. van Barneveld, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2018.
Mrs. Den Otter en Van Barneveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.