In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De zaak betreft witwassen, waarbij de verdachte op 7 december 2016 in Muiden en Amsterdam een geldbedrag van circa € 11.800,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet voldoende concreet en verifieerbaar was. De verdachte had verklaard dat een deel van het geld een lening betrof en een ander deel verdiend was, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken.
Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en heeft de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof de impact van witwassen op de legale economie benadrukte. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.