ECLI:NL:GHAMS:2018:5144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
23-001242-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De zaak betreft witwassen, waarbij de verdachte op 7 december 2016 in Muiden en Amsterdam een geldbedrag van circa € 11.800,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet voldoende concreet en verifieerbaar was. De verdachte had verklaard dat een deel van het geld een lening betrof en een ander deel verdiend was, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en heeft de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof de impact van witwassen op de legale economie benadrukte. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001242-18
Datum uitspraak: 19 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-703256-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep aan de orde, dat:
feit 1:hij op of omstreeks 07 december 2016, te Muiden, gemeente Gooise Meren, en/of Amsterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten (een of meer) geldbiljet(ten), althans (een of meer) geld(bedragen) (met een totale waarde van circa 11800 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde geldbiljet(ten), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemde geldbiljet(ten), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
hij op of omstreeks 7 december 2016 te Muiden, gemeente Gooise Meren, en/of Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een of meer) geldbiljet(ten), althans (een of meer) geldbe(dragen) (met een totale waarde van circa 11800 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven geldbiljet(ten) en of geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een vermoeden van witwassen. Het bedrag van € 11.000,- ligt onder het bedrag van € 15.000,- waar in de jurisprudentie vaak de grens wordt getrokken. Het is niet vreemd dat de verdachte contant geld van Duitsland naar Nederland heeft vervoerd. Daarnaast is het geld niet verstopt, de verdachte vond de middenconsole een veilige plek om het geld neer te leggen. Het is geen ‘verhullen’, de politie kon het geld makkelijk zien liggen. Voorts is de verklaring van de verdachte consistent: hij heeft een gedeelte van het geld geleend en een gedeelte van het geld verdiend.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat – indien het hof van oordeel is dat sprake is van een vermoeden van witwassen – de verdachte een verklaring heeft afgelegd die controleerbaar, verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk is. In dat geval is het aan het openbaar ministerie om het tegendeel te bewijzen. De verdachte heeft bij de politie al een naam van het bedrijf waar hij werkt doorgegeven en het adres waar hij in Duitsland woonachtig is. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij deze verklaring herhaald. Het openbaar ministerie heeft deze verklaring echter nog niet gecontroleerd.
Het hof overweegt als volgt.
In de auto is een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. Dit geld lag, verdeeld in twee pakken, achter de plastic kappen van de middenconsole waar de versnellingspook in gesitueerd is en bedraagt in totaal € 11.800,-, waaronder een biljet van € 500,-. Gelet op de hoogte van het geldbedrag, waaronder een in het legale betalingsverkeer ongebruikelijke coupure van € 500,-, de wijze van vervoer en de risico’s die dit met zich meebrengt, is het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Het feit dat dit bedrag een grens van € 15.000,-, wat daar verder van zij, niet overschrijdt, doet daar niet aan af.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat een deel van het geld een lening van een niet nader aangeduide vriend betrof en dat hij de rest van het bedrag heeft verdiend met zijn eigen werkzaamheden. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het gaat om het bedrijf ‘[bedrijf]’ in Duitsland, maar dat hij de eigenaar erbuiten wilde houden. Verdere gegevens heeft de verdachte niet verstrekt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat een zekere [naam 1] de eigenaar van ‘[bedrijf]’ was en dat de vriend van wie hij geld had geleend [naam 2] betreft.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte over de herkomst van het geldbedrag heeft gegeven niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep twee namen genoemd, maar deze verklaring heeft hij niet verder geconcretiseerd met onderbouwende stukken, zoals een arbeidsovereenkomst, loonstrook of verklaringen van deze personen. Ook adres- of telefoongegevens heeft de verdachte niet verstrekt, zodat het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen onvoldoende aanleiding geeft tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie, nog daargelaten het tijdstip in de procedure waarop de namen zijn genoemd. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 7 december 2016 te gemeente Gooise Meren en Amsterdam, een geldbedrag met een totale waarde van circa 11800 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht een taakstraf op te leggen, eventueel met een gedeelte voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een taakstraf meer geboden is dan een gevangenisstraf, omdat het niet handig is voor de verdachte en voor de samenleving indien hij opnieuw vast komt te zitten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een bedrag van € 11.800,- voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. De verdachte heeft hieraan bijgedragen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in totaal een bedrag van € 11.800,- wordt verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, indien het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, het geld aan de verdachte terug te geven.
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen, te weten: voorwerpen nummer 1 tot en met 9 (in totaal een bedrag van € 11.800,-), die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard, omdat het onder 1 bewezen verklaarde met betrekking tot deze geldbedragen is begaan.
Het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen, te weten: voorwerp nummer 10 (in totaal een bedrag van € 535,-), behoort de verdachte toe. Dit geldbedrag dient aan hem te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen, te weten: voorwerpen nummer 1 tot en met 9.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen, te weten voorwerp nummer 10.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2018.
Mr. P.C. Römer, mr. A. Dantuma-Hieronymus en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.